HOOFDSTUK 7 BEVORDERING VAN DUURZAME ONTWIKKELING VAN MENSELIJKE NEDERZETTINGEN
INLEIDING
7.1.De consumptiepatronen van steden in geïndustrialiseerde landen veroorzaken een enorme druk op het mondiale ecosysteem, terwijl in nederzettingen in ontwikkelingslanden de behoefte aan grondstoffen, energie en economische ontwikkeling om alleen al de fundamentele economische en sociale problemen het hoofd te kunnen bieden, groter wordt. In grote delen van de wereld, met name in ontwikkelingslanden, worden de huisvestingsomstandigheden almaar slechter als gevolg van de geringe investeringen in deze sector, die op hun beurt te wijten zijn aan de beperkte beschikbaarheid van hulpbronnen in deze landen. In de lage-inkomenslanden waarvoor recente cijfers beschikbaar zijn, kwam gemiddeld slechts 5,6 procent van de uitgaven van de centrale overheid ten goede aan huisvesting, sociale voorzieningen, sociale zekerheid en welzijnszorg. Ook de uitgaven van internationale hulporganisaties en financiële instellingen op dit terrein zijn laag. Zo ging in 1988 slechts 1 procent van de totale uitgaven binnen het leningen- en financieringsstelsel van de Verenigde Naties naar huisvesting, terwijl in 1991 de leningen van de Wereldbank en de IDA ten behoeve van stedelijke ontwikkeling, watervoorziening en riolering stegen tot respectievelijk 5,5 en 5,4 procent van het totaal aan verstrekte leningen.
7.2.Aan de andere kant kan uit de beschikbare informatie worden opgemaakt dat activiteiten op het gebied van technische samenwerking binnen de huisvestingssector leiden tot omvangrijke investeringen vanuit de publieke en private sector. Zo kwam uit elke dollar die in 1988 aan huisvesting werd uitgegeven in het kader van het UNDP een investering voort van $122, het hoogste bedrag van alle door het ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties gesteunde sectoren.
7.3.Dit vormt de grondslag voor de "kansenscheppende" benadering, zoals die wordt aanbevolen voor de huisvestingssector. Buitenlandse steun zal bijdragen tot het genereren van de binnenlandse hulpbronnen die nodig zijn om niet later dan het jaar 2000, en ook daarna, het leef- en werkmilieu te verbeteren van alle mensen, inclusief het groeiende aantal werklozen - de groep zonder inkomen. Tegelijkertijd dient meer inzicht te worden verworven in de gevolgen van stedelijke ontwikkeling voor het milieu, zodat die vervolgens op geïntegreerde wijze kunnen worden aangepakt door alle landen, waarbij een hoge prioriteit wordt toegekend aan de behoeften van de armen op het platteland en in de steden, het werkloze deel van de bevolking en het groeiende aantal mensen zonder enige vorm van inkomen.
Doelstelling met betrekking tot menselijke nederzettingen
7.4.De algemene doelstelling met betrekking tot menselijke nederzettingen is het verbeteren van de kwaliteit van het milieu en de sociale en economische omstandigheden in menselijke nederzettingen, en van het leef- en werkmilieu van alle mensen, in het bijzonder van de armen in de steden en op het platteland. Een dergelijke verbetering dient te worden gebaseerd op activiteiten op het gebied van technische samenwerking en op samenwerking tussen de publieke, private en gemeenschapssector en deelname aan het besluitvormingsproces van groeperingen op gemeenschapsniveau en groepen die speciale aandacht verdienen zoals vrouwen, inheemse bevolkingsgroepen, bejaarden en gehandicapten. Zulke benaderingen dienen de grondslag te vormen van nationale huisvestingsstrategieën. Bij het formuleren van deze strategieën zullen de landen hun prioriteiten over de acht programmaterreinen van dit hoofdstuk moeten verdelen al naar gelang hun eigen nationale plannen en doelstellingen, met volledige inachtneming van hun mogelijkheden op sociaal en cultureel gebied. Verder dienen landen de nodige voorzieningen te treffen om toezicht te kunnen houden op de gevolgen van hun strategieën voor marginale groepen en groepen zonder stemrecht,met speciale aandacht voor de behoeften van vrouwen.
7.5.Dit hoofdstuk beschrijft de volgende programmaterreinen:
(a)Verschaffing van adequaat onderdak voor iedereen;
(b)Verbetering van het beheer van menselijke nederzettingen;
(c)Bevordering van planning en beheer ten behoeve van een duurzaam grondgebruik;
(d)Bevordering van geïntegreerde infrastructurele voorzieningen ten behoeve van het milieu op het gebied van de watervoorziening, sanitatie, drainagestystemen en het beheer van vaste afvalstoffen;
(e)Bevordering van duurzame energie- en transportsystemen in menselijke nederzettingen;
(f)Bevordering van planning en beheer van menselijke nederzettingen in gebieden die gevoelig zijn voor rampen;
(g)Bevordering van duurzaam bouwen;
(h)Bevordering van vorming en vergroting van capaciteit ten behoeve van de ontwikkeling van menselijke nederzettingen.
PROGRAMMATERREINEN
A.Verschaffing van adequaat onderdak voor iedereen
Uitgangspunten
7.6.De beschikbaarheid van een veilig en gezond onderdak is van groot belang voor het lichamelijke, geestelijke, sociale en economische welzijn van mensen en dient een wezenlijk bestanddeel te vormen van nationale en internationale activiteiten. Het recht op passende huisvesting als één van de fundamentele rechten van de mens is vastgelegd in de Universele Verklaring van de rechten van de mens en in het Internationale Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten. Desondanks wordt geschat dat op het ogenblik ten minste een miljard mensen niet kunnen beschikken over een veilig en gezond onderdak en dat dit aantal tegen het eind van deze eeuw en daarna drastisch zal toenemen als er op dit punt geen actie wordt ondernomen.
7.7.Een belangrijk mondiaal programma voor de aanpak van dit probleem is de Mondiale Strategie voor onderdak tot het jaar 2000, aangenomen door de Algemene Vergadering in december 1988 (resolutie 43/181, bijlage). Ondanks de brede steun voor deze resolutie is voor de Strategie een veel grotere politieke en financiële ondersteuning nodig om te kunnen bewerkstelligen dat haar doelstelling van adequaat onderdak voor iedereen aan het eind van deze eeuw of daarna, gerealiseerd zal worden.
Doelstelling
7.8.De doelstelling van dit programmaterrein is, een situatie te bereiken waarin adequaat onderdak wordt geboden aan snel groeiende bevolkingsgroepen en aan de achtergestelde armen in de steden en op het platteland, door middel van een milieuverantwoorde kansenscheppende benadering van ontwikkeling en verbetering van de huisvesting.
Activiteiten
7.9.De volgende activiteiten dienen te worden ondernomen:
(a)Een eerste stap die alle landen dienen te zetten met het oog op het doelstelling van adequaat onderdak voor iedereen, is het nemen van directe maatregelen om onderdak te verschaffen aan de dakloze armen, terwijl de internationale gemeenschap en financiële instellingen stappen dienen te ondernemen ter ondersteuning van het streven van ontwikkelingslanden om de armen onderdak te verschaffen;
(b)Alle landen dienen nationale huisvestingsstrategieën uit te voeren en/of te versterken, met, waar van toepassing, doelstellingen die gebaseerd zijn op de beginselen en aanbevelingen geformuleerd in de Mondiaale Strategie voor onderdak tot het jaar 2000. De bevolking dient door de wet beschermd te worden tegen onrechtvaardige uithuiszetting of onteigening van grond;
(c)Alle landen dienen, waar van toepassing, steun te verlenen aan het streven van de armen in de steden en op het platteland, het werkloze deel van de bevolking en de groep mensen zonder enige vorm van inkomen om zich adequaat onderdak te verschaffen, door bestaande voorschriften en regelingen toe te passen en/of aan te passen, teneinde de drempel tot grondbezit, financieringsmiddelen en goedkope bouwmaterialen voor deze groepen te verlagen. Daarnaast dienen de landen op actieve wijze de legalisatie en verbetering van niet-officiële nederzettingen en sloppenwijken in steden te bevorderen als ondersteunende maatregel en tegelijkertijd pragmatische oplossing voor het tekort aan onderdak in de steden;
(d)Alle landen dienen, waar van toepassing, onderdak binnen het bereik te brengen van de armen in de steden en op het platteland door huisvestings- en financieringsprogramma's te ontwikkelen en uit te voeren alsook nieuwe innovatieve mechanismen in te voeren die aan hun omstandigheden zijn aangepast;
(e)Alle landen dienen op nationaal, deelstaat/provinciaal en gemeentelijk niveau milieuverantwoorde huisvestingsstrategieën te ondersteunen en te ontwikkelen door middel van samenwerking tussen de private, publieke en gemeenschapssector en met de steun van in de gemeenschap gevestigde organisaties;
(f)Alle landen, met name de ontwikkelingslanden, dienen, waar van toepassing, programma's te formuleren en te implementeren om de gevolgen van de trek van het platteland naar de stad te verminderen door de leefomstandigheden op het platteland te verbeteren;
(g)Alle landen dienen, waar van toepassing, herhuisvestingsprogramma's te ontwikkelen en te implementeren die rekening houden met de specifieke en per land verschillende problemen van ontheemde bevolkingsgroepen;
(h)Alle landen dienen, waar van toepassing, de implementatie van hun nationale huisvestingsstrategie te documenteren en te controleren door het toepassen van, onder meer, de controlerichtlijnen zoals aangenomen door de Commissie voor Menselijke Nederzettingen en van de indicatoren voor de uitvoeringvan het huisvestingsbeleid zoals opgesteld door het UNCHS in samenwerking met de Wereldbank;
(i)De bilaterale en multilaterale samenwerking dient te worden geïntensiveerd om de implementatie van de nationale huisvestingsstrategieën in ontwikkelingslanden te steunen;
(j)Zoals wordt gevraagd in de Mondiale Strategie voor onderdak tot het jaar 2000 dient iedere twee jaar een mondiaal voortgangsrapport te worden opgesteld en verspreid dat betrekking heeft op nationale activiteiten en op de hulpmaatregelen van internationale organisaties en bilaterale donoren.
Middelen ter implementatie
(a) Financiering en kostenraming
7.10.Het secretariaat van de Conferentie schat dat voor de implementatie van de activiteiten van dit programma per jaar (1993-2000) een gemiddeld bedrag van circa $75 miljard nodig zou zijn, waarvan circa $10 miljard ter beschikking zou moeten worden gesteld door de internationale gemeenschap in de vorm van schenkingen of concessionele middelen. Deze ramingen zijn slechts indicaties voor de orde van grootte van de kosten, en zijn nog niet door de regeringen beoordeeld. De werkelijke kosten en financieringsvoorwaarden zullen, ook wanneer deze eventueel niet de vorm van zachte leningen aannemen, onder andere afhankelijk zijn van de specifieke strategieën en programma's die de regeringen zullen gaan implementeren.
(b) Wetenschappelijke en technologische middelen
7.11.De vereisten die in deze rubriek thuishoren, worden behandeld in elk van de andere programmaterreinen van dit hoofdstuk.
(c) Vorming en vergroting van capaciteit
7.12.Ontwikkelde landen en financieringsinstellingen dienen bijzondere hulp te verlenen aan ontwikkelingslanden bij het uitvoeren van een kansenscheppende strategie om iedereen, inclusief de groep zonder enige vorm van inkomen, in voldoende mate van onderdak te voorzien, en bij het ondersteunen van onderzoeksinstituten en opleidingsprogramma's voor overheidsfunctionarissen, specialisten, gemeenschappen en niet-gouvernementele organisaties, en door de capaciteit van de plaatselijke bevolking tot het ontwikkelen van geschikte technologieën te vergroten.
B.Verbetering van het beheer van menselijke nederzettingen
Uitgangspunten
7.13.Rond de eeuwwisseling zal het grootste deel van de wereldbevolking in steden wonen. Hoewel stedelijke nederzettingen, met name in ontwikkelingslanden, veel van de symptomen vertonen van de mondiale crisis op milieu- en ontwikkelingsgebied, leveren zij niettemin een bijdrage van 60 procent aan het bruto nationaal produkt en kunnen zij, mits goed bestuurd, de capaciteit ontwikkelen om hun produktiviteit op peil te houden, de levensomstandigheden van hun inwoners te verbeteren en de natuurlijke hulpbronnen op duurzame wijze te beheren.
7.14.Sommige grootstedelijke gebieden vallen onder meerdere politieke en/of bestuurlijke eenheden (districten en gemeenten) ook al vormen ze een aaneengesloten stedelijk gebied. Veelal belemmert deze politieke heterogeniteit de implementatie van allesomvattende programma's voor milieubeheer. Veelal belemmert deze politieke heterogeniteit de implementatie van allesomvattende programma's voor milieubeheer.
Doelstelling
7.15.Doel van dit programmaterrein is het waarborgen van een duurzaam beheer van alle stedelijke nederzettingen, met name in ontwikkelingslanden, om hun vermogen tot het verbeteren van de leefomstandigheden van hun inwoners te vergroten, in het bijzonder in het geval van marginale en achtergestelde groepen. Op deze wijze zal een bijdrage worden geleverd aan het realiseren van nationale doelstellingen voor economische ontwikkeling.
Activiteiten
(a) Het verbeteren van het stadsbeheer
7.16. Een bestaand kader voor de versterking van het beheer wordt gevormd door het Stedelijk Managementprogramma (UMP) van het UNDP, de Wereldbank en het Centrum van de Verenigde Naties voor Menselijke Nederzettingen (UNCHS), een gezamenlijke poging op wereldschaal om de ontwikkelingslanden te steunen bij het aanpakken van het stadsbeheer. De reikwijdte van dit programma dient in de periode 1993-2000 te worden uitgebreid tot alle landen die ervoor in aanmerking komen. Alle landen dienen, voor zover van toepassing en in overeenstemming met nationale plannen, doelstellingen en prioriteiten, en met hulp van niet-gouvernementele organisaties en vertegenwoordigers van de lokale overheden, de volgende activiteiten te ondernemen op nationaal, deelstaat-/provinciaal en lokaal niveau, met steun van relevante programma's en hulporganisaties:
(a)Het opstellen en toepassen van richtlijnen voor stedelijk beheer met betrekking tot het gebied van het beheer van het stedelijk grondgebied, de stedelijke leefomgeving, de infrastructuur en de financiën en het bestuur van de gemeenten;
(b)Het bespoedigen van de inspanningen om de armoede in de steden terug te dringen, door middel van een aantal maatregelen, waaronder:
(i)Het scheppen van werkgelegenheid voor de armen in de steden, en met name voor vrouwen, door het opbouwen, verbeteren en onderhouden van een stedelijke infrastructuur en dienstverlening, en door ondersteuning van economische activiteiten in de informele sector, zoals reparatiewerkzaamheden, hergebruik, dienstverlening en kleinschalige handel ;
(ii)Het verlenen van speciale hulp aan de meest behoeftigen onder de stedelijke armen door, onder andere, een sociale infrastructuur te scheppen die honger en dakloosheid terug kan dringen, en door te zorgen voor adequate gemeentelijke voorzieningen;
(iii)Het stimuleren van de vorming van inheemse, uit de gemeenschap voortkomende groeperingen, van particuliere vrijwilligersorganisaties en andere niet-gouvernementele organisatievormen die een bijdrage kunnen leveren aan de inspanningen om de armoede te verminderen en de kwaliteit van het bestaan van de lage-inkomensgroepen te verbeteren;
(c)De keuze voor innovatieve strategieën op het gebied van de stadsplanning die rekening houden met milieu- en sociale vraagstukken, door:
(i)Het verminderen van subsidies voor, en het doorberekenen van de totale kosten in de prijs van, diensten ten behoeve van het milieu en andere diensten van hoge kwaliteit (zoals de watervoorziening, hygiëne, het ophalen van afval, wegen, telecommunicatiemiddelen) die aan rijkere wijken worden verleend;
(ii)Het verbeteren van het niveau van de infrastructuur en dienstverlening in de armere stedelijke gebieden;
(d)Het ontwikkelen van lokale strategieën om de kwaliteit van het leven en het milieu te verhogen, besluitvorming over landgebruik en grondbeheer teintegreren, te investeren in de publieke en private sector en menselijk potentieel en materiële hulpbronnen te mobiliseren om zodoende het scheppen van werkgelegenheid te bevorderen op een wijze die het milieu niet schaadt en de gezondheid van de mens beschermt.
(b) Het versterken van stedelijke gegevensbestanden
7.17.In de periode 1993-2000 dienen alle landen, voor zover van toepassing met actieve deelname van het bedrijfsleven, op lokaal, deelstaat-/provinciaal, nationaal en internationaal niveau in bepaalde steden proefprojecten op te zetten voor het verzamelen, analyseren en vervolgens verspreiden van gegevens over steden, met inbegrip van onderzoek naar gevolgen voor het milieu, en voorzieningen te scheppen op het gebied van het beheer van gegevens over steden. Instellingen van de Verenigde Naties, zoals het UNCHS, het UNEP en het UNDP, zouden daarbij technisch advies kunnen geven en databeheersystemen kunnen ontwerpen.
(c) Het bevorderen van de ontwikkeling van middelgrote steden
7.18.Om de druk op de grote stedelijke agglomeraties in ontwikkelingslanden te verminderen, dienen beleidslijnen en strategieën te worden geïmplementeerd voor de ontwikkeling van middelgrote steden, aangezien deze werkgelegenheid scheppen voor werkloze arbeidskrachten op het platteland, en economische activiteiten op het platteland ondersteunen. Niettemin blijft een goed stedelijk beheer van doorslaggevend belang om te kunnen waarborgen dat stadsuitbreiding niet leidt tot een aantasting van hulpbronnen over een steeds groter gebied, en tot een toename van de druk om onbebouwde en agrarische gebieden en bufferzones voor stadsontwikkeling te gebruiken.
7.19.Daarom dienen alle landen, voor zover van toepassing, evaluatief onderzoek te verrichten naar verstedelijkingsprocessen en het beleid op dit gebied, om de gevolgen van groei voor het milieu te kunnen inschatten en te kunnen kiezen voor benaderingen op het gebied van stedelijke planning en beheer die zijn afgestemd op de behoeften, middelen en kenmerken van hun groeiende middelgrote steden. Voor zover van toepassing dienen ze zich tevens te richten op activiteiten die tot doel hebben de overgang van agrarische naar stedelijke levensstijlen en vestigingspatronen te vergemakkelijken, en de ontwikkeling van kleinschalige economische activiteiten, met name op het gebied van de voedselproduktie, te bevorderen, teneinde het genereren van inkomstenop lokaal niveau en de produktie van halffabrikaten en diensten voor het agrarische achterland te ondersteunen.
7.20.Alle steden, met name de steden die gekenmerkt worden door omvangrijke problemen op het gebied van duurzame ontwikkeling, dienen in overeenstemming met nationale wetten, regels en regelingen, programma's te ontwikkelen en te versterken die tot doel hebben dergelijke problemen aan te pakken en hun ontwikkeling in duurzame banen te leiden. Sommige internationale initiatieven ter ondersteuning van dergelijke inspanningen, zoals de initiatieven genomen binnen het Programma voor Duurzame Steden van de UNCHS en het Programma voor Gezonde Steden van de Wereldgezondheidsorganisatie, dienen te worden versterkt. Aanvullende initiatieven waarbij de Wereldbank, de regionale ontwikkelingsbanken en bilaterale instellingen betrokken zijn, evenals andere belanghebbende deelnemende partijen, met name de internationale en nationale vertegenwoordigers van lokale overheden, dienen te worden versterkt en gecoördineerd. Van de steden zelf wordt verwacht dat zij, voor zover van toepassing:
(a)Een op actieve betrokkenheid stoelende benadering van duurzame stedelijke ontwikkeling institutionaliseren, gebaseerd op een voortdurende dialoog tussen de bij de stedelijke ontwikkeling betrokken partijen (de publieke sector, de private sector en gemeenschappen), met name vrouwen en inheemse bevolkingsgroepen;
(b)De stedelijke leefomgeving verbeteren door het bevorderen van de sociale organisatie en door het vergroten van het milieubewustzijn door lokale gemeenschappen te betrekken bij het bepalen van de behoefte aan openbare voorzieningen en door te voorzien in een stedelijke infrastructuur, de openbare voorzieningen uit te breiden en oude gebouwen, historische stadsgedeelten en andere culturele objecten te beschermen en/of te restaureren. Daarnaast dienen programma's voor milieubehoud te worden opgestart om levensvatbare activiteiten te creëren op het gebied van de menselijke ontwikkeling en zowel formele als informele werkgelegenheid te scheppen voor stadsbewoners met een laag inkomen;
(c)De capaciteiten van de lokale bestuursorganen vergroten, zodat ze trefzekerder kunnen reageren op de vele verschillende problemen op het gebied van milieu en ontwikkeling die een snelle en gezonde stedelijke groei met zich meebrengt, door een geïntegreerde planologische benadering die rekening houdt met de behoeften van individuele steden en is gebaseerd op een ecologisch verantwoorde stadsplanning;
(d) Deelnemen aan internationale "netwerken voor duurzame steden" om ervaringen uit te kunnen wisselen en nationale en internationale technische en financiële steun te kunnen mobiliseren;
(e)Het bevorderen van toeristische programma's die rekening houden met milieu en cultuur als strategie voor duurzame ontwikkeling van stedelijke en agrarische nederzettingen, en als middel om de stedelijke ontwikkeling te decentraliseren en verschillen tussen regio's te verkleinen;
(f)Met hulp van de relevante internationale organisaties, mechanismen scheppen voor het mobiliseren van middelen ten behoeve van lokale initiatieven om de kwaliteit van het milieu te verbeteren;
(g)Groeperingen op gemeenschapsniveau, niet-gouvernementele organisaties en individuen in staat te stellen de leiding en de verantwoordelijkheid op zich te nemen om hun directe omgeving te beheren en te verbeteren, door middel van op participatie gericht technieken, mechanismen en benaderingen die passen binnen het concept van milieuzorg.
7.21.Steden in alle landen dienen de onderlinge samenwerking en de samenwerking met steden in de ontwikkelde landen te vergroten, onder toezicht van de niet-gouvernementele organisaties die op dit gebied actief zijn, zoals de International Union of Local Authorities (IULA), de International Council for Local Environmental Initiatives (ICLEI) en de World Federation of Twin Cities.
Middelen ter implementatie
(a) Financiering en kostenramingen
7.22.Het secretariaat van de Conferentie schat dat voor de implementatie van de activiteiten van dit programma per jaar (1993-2000) een gemiddeld bedrag van circa $100 miljard nodig zou zijn, waarvan circa $15 miljard ter beschikking zou moeten worden gesteld door de internationale gemeenschap in de vorm van schenkingen of concessionele middelen. Deze ramingen zijn slechts indicaties voor de orde van grootte van de kosten, en zijn nog niet door de regeringen beoordeeld. De werkelijke kosten en financieringsvoorwaarden zullen, ook wanneer deze eventueel niet de vorm van zachte leningen aannemen, onder andere afhankelijk zijn van de specifieke strategieën en programma's die de regeringen zullen gaan implementeren.
(b) Vorming en vergroting van capaciteit
7.23.Ontwikkelingslanden dienen, met de nodige internationale hulp, in overweging te nemen om zich toe te leggen op het opleiden en ontwikkelen van een professioneel kader van stedelijke managers, deskundigen op het gebied van de implementatie, bestuurders en andere betrokken partijen die een milieuverantwoorde stedelijke ontwikkeling en groei in goede banen kunnen leiden en over de juiste vaardigheden beschikken om de ervaringen van andere steden met nieuwe ontwikkelingen te kunnen analyseren en aan te kunnen passen. Daarom dient het hele scala aan methoden van onderricht - van officieel erkend onderwijs tot het inzetten van de massamedia - te worden benut, evenals de mogelijkheid om in de praktijk de nodige kennis op te doen.
7.24.Ontwikkelingslanden dienen tevens scholing en onderzoek op het gebied van de technologie te bevorderen door de gezamenlijke inspanningen van donoren niet-gouvernementele organisaties en het particuliere bedrijfsleven op gebieden als afvalvermindering, waterkwaliteit, energiebesparing, veilige chemische produktie en minder vervuilende transportmogelijkheden.
7.25.Activiteiten gericht op vergroting van capaciteit, die door alle landen worden uitgevoerd met de hierboven aanbevolen steun, dienen verder te gaan dan de scholing van individuen en beroepsgroepen, en onder meer ook institutionele voorzieningen, administratieve procedures, contacten tussen instellingen, informatiestromen en overleg te omvatten.
7.26.Daarnaast dienen internationale inspanningen, zoals het Stedelijk Managementprogramma, in samenwerking met multilaterale en bilaterale organisaties, ontwikkelingslanden te blijven steunen in hun streven een op participatie gerichte structuur te ontwikkelen door binnen de private sector, niet-gouvernementele organisaties en het arme deel van de bevolking, met name onder vrouwen en achtergestelden, het menselijk potentieel te mobiliseren.
C.Bevordering van planning en beheer ten behoeve van een duurzaam landgebruik
Uitgangspunten
7.27.De beschikbaarheid van met land samenhangende hulpbronnen is een wezenlijk onderdeel van duurzame leefwijzen die het milieu zoveel mogelijk intact laten. De met land samenhangende hulpbronnen vormen de basis voor (menselijke) leefsystemen, levert bodem, energie en water, en schept gelegenheid voor elke menselijke activiteit. In snel groeiende stedelijke gebieden vormt de beperkte beschikbaarheid van grond een steeds groter probleem als gevolg van de tegenstrijdige belangen van de industrie, woningbouw, handel, landbouw, pachtstelsels en de behoefte aan onbebouwde ruimte. Bovendien belemmeren de stijgende grondprijzen in steden de armen hun toegang tot geschikte grond. Op het platteland leiden niet duurzame werkwijzen, zoals het bewerken van marginaal bouwland en de aantasting van bossen en ecologisch kwetsbare gebieden door commerciële bedrijven en de landloze plattelandsbevolking, tot een achteruitgang van het milieu en tot teruglopende inkomsten voor de verarmde agrarische bevolking.
Doelstelling
7.28.Doel van dit programmaterrein is, enerzijds, te voorzien in de behoefte aan land die voortvloeit uit de ontwikkeling van menselijke nederzettingen door een milieuverantwoorde planning van bebouwing en landgebruik om voor alle huishoudens de toegang tot land te verzekeren, en anderzijds, waar van toepassing, het gemeenschappelijk en collectief bezit en beheer van land aan te moedigen. Uit economische en culturele overwegingen dient speciale aandacht te worden geschonken aan de behoeften van vrouwen en inheemse bevolkingsgroepen.
Activiteiten
7.29.Alle landen dienen, voor zover van toepassing, te overwegen, een volledige nationale inventarisatie te maken van de grond als hulpbron met als doel, een informatiesysteem op te zetten met betrekking tot het land, waarin terreinen worden geclassificeerd naar hun meest geschikte bestemming, en gebieden met een kwetsbaar milieu of gebieden die extra gevoelig zijn voor rampen, geregistreerd worden met het oog op speciale beschermende maatregelen.
7.30.Vervolgens dienen alle landen te overwegen, nationale plannen voor landbeheer op te stellen om de ontwikkeling en het gebruik van land in goede banen te kunnen leiden. Met het oog hierop wordt van hen verwacht dat zij:
(a)Voor zover noodzakelijk, een nationale wetgeving instellen om als richtlijn te dienen bij de implementatie van openbare beleidsmaatregelen ten behoeve van milieuverantwoorde stedelijke ontwikkeling, landgebruik, woningbouw en een verbeterd beheer van stadsuitbreiding;
(b)Waar van toepassing, efficiënte en toegankelijke markt voor grond tot stand brengen, die tegemoet komen aan de vereisten van ontwikkeling van de gemeenschap, door onder meer landregistratiesystemen te verbeteren en procedures bij transacties met betrekking tot land te vereenvoudigen;
(c)Stimulerende belastingmaatregelen en maatregelen voor het toezicht op landgebruik ontwikkelen, met onder meer oplossingen op het gebied van planning van landgebruik die een meer overwogen en milieuverantwoord gebruik van de schaarse grond mogelijk maken;
(d)Samenwerking aanmoedigen tussen de publieke, private en gemeenschapssector bij het beheer van land ten behoeve van de ontwikkeling van menselijke nederzettingen;
(e)Op gemeenschapsniveau uit te voeren methoden ter bescherming van het beschikbare land versterken binnen bestaande stedelijke en agrarische nederzettingen;
(f)Geschikte pachtstelsels invoeren die zekerheid verschaffen aan alle gebruikers van gepachte grond, met name inheemse groepen, vrouwen, plaatselijke gemeenschappen en de armen in de steden en op het platteland;
(g)Inspanningen bespoedigen om de beschikbaarheid van land voor de armen in steden en op het platteland te vergroten, onder meer door middel van kredietstelsels ten behoeve van de aankoop van grond en voor het bouwen/verwerven of verbeteren van een veilig en gezond onderdak en infrastructurele voorzieningen;
(h)De implementatie ontwikkelen en ondersteunen van verbeterde werkwijzen op het gebied van landbeheer, die rekening houden met allerlei, mogelijk tegenstrijdige behoeften aan grond van landbouw, industrie, transport, stedelijke ontwikkeling, groene zones, natuurgebieden en andere fundamentele behoeften;
(i)Onder beleidsmakers begrip kweken voor de negatieve gevolgen van niet-geplande nederzettingen in gebieden met een kwetsbaar milieu, en hen bekend maken met de voor dit doel noodzakelijke en relevante vormen van nationaal en plaatselijk beleid op het gebied van landbeheer en volkshuisvesting.
7.31.Op het internationale niveau dienen de verschillende bilaterale en multilaterale instellingen en programma's, zoals het UNDP, de FAO, de Wereldbank, de regionale ontwikkelingsbanken, andere betrokken organisaties en het UNDP/Wereldbank/UNCHS-Stedelijk Managementprogramma de mondiaale coördinatie van activiteiten op het gebied van het landbeheer te intensiveren, en dienen er stappen te worden ondernomen om de overdracht van nuttige ervaringen, opgedaan met duurzame vormen van grondbeheer, aan ontwikkelingslanden en tussen ontwikkelingslanden onderling, aan te moedigen.
Middelen ter implementatie
(a) Financiering en kostenraming
7.32.Het secretariaat van de Conferentie schat dat voor de implementatie van de activiteiten van dit programma per jaar (1993-2000) een gemiddeld bedrag van circa $3 miljard nodig zou zijn, waarvan circa $300 miljoen ter beschikking zou moeten worden gesteld door de internationale gemeenschap in de vorm van schenkingen of concessionele middelen. Deze ramingen zijn slechts indicaties voor de orde van grootte van de kosten, en zijn nog niet door de regeringen beoordeeld. De werkelijke kosten en financieringsvoorwaarden zullen, ook wanneer deze eventueel niet de vorm van zachte leningen aannemen, onder andere afhankelijk zijn van de specifieke strategieën en programma's die de regeringen zullen gaan implementeren.
(b) Wetenschappelijke en technologische middelen
7.33.Alle landen, en in het bijzonder de ontwikkelingslanden, dienen, alleen of in regionale of subregionale samenwerkingsverbanden, toegang te krijgen tot moderne technieken van landbeheer, zoals geografische informatiesystemen, satellietfotografie of -afbeeldingen en andere technologieën voor waarneming op afstand (remote-sensing).
(c) Voorlichting en vergroting van capaciteit
7.34.In alle landen dienen op het milieu gerichte scholingsactiviteiten op het gebied van duurzame vormen van landbeheer en planning van landgebruik te worden ondernomen, waarbij ontwikkelingslanden geholpen dienen te worden door internationale steunverlenende en financierende instanties, met als doel:
(a)Het versterken van de capaciteit van nationale, deelstaats-/provinciale en plaatselijke onderwijs-, onderzoeks- en opleidingsinstituten voor het verzorgen van formele opleiding van deskundigen en beroepskrachten op het gebied van landbeheer;
(b)Het bevorderen van de evaluatie van de organisatiestructuur van de ministeries en overheidsinstellingen die verantwoordelijk zijn voor landinrichting, zodat efficiëntere mechanismen voor landbeheer ontwikkeld kunnen worden, en het organiseren van periodieke bijscholingscursussen voor staf en personeel van deze ministeries en instellingen, teneinde ze bekend te maken met de meest recente technologieën voor landbeheer;
(c)Het uitrusten van deze instellingen, waar van toepassing, met moderne middelen, zoals computerapparatuur en -programma's en landmeetapparatuur;
(d)Het versterken van bestaande programma's en het bevorderen van de internationale en interregionale uitwisseling van informatie en ervaringen met betrekking tot landbeheer door het oprichten van beroepsverenigingen op het gebied van landbeheer, en door middel van aanverwante activiteiten, zoals workshops en seminars.
D.Het bevorderen van geïntegreerde infrastructurele voorzieningen ten behoeve van het milieu op het gebied van de watervoorziening, sanitatie, afwatering en het beheer van vaste afvalstoffen
Uitgangspunten
7.35.Duurzaamheid in de stadsontwikkeling is afhankelijk van veel factoren die te maken hebben met de beschikbaarheid van water, de kwaliteit van de lucht en de aanwezigheid van een milieugerichte infrastructuur ten behoeve van de sanitatie en het beheer van afval. Als gevolg van de concentratie van grote aantallen gebruikers op een klein oppervlak biedt stadsontwikkeling een unieke kans om een duurzame milieugerichte infrastructuur op te bouwen via een daartoe geëigend prijsbeleid, voorlichtingsprogramma's en rechtvaardige toegangsmechanismen die economisch verantwoord en milieuverantwoord zijn. In de meeste ontwikkelingslanden is echter een ontoereikende en gebrekkige milieugerichte infrastructuur elk jaar weer de oorzaak van een groot aantal gezondheidsproblemen en sterfgevallen die voorkomen hadden kunnen worden. In deze landen begint de situatie te verslechteren als gevolg van de steeds verder groeiende behoeften, die het vermogen van de regeringen om een passend antwoord te vinden, te boven gaan.
7.36.Een geïntegreerde benadering bij het opbouwen van een milieuverantwoorde infrastructuur in menselijke nederzettingen, met name ten behoeve van de armen in steden en op het platteland, is een investering in duurzame ontwikkeling die de kwaliteit van het bestaan kan verbeteren, de produktiviteit kan verhogen, de gezondheid kan verbeteren en de druk van investeringen in de curatieve gezondheidszorg en de armoedebestrijding kan verminderen.
7.37.Het merendeel van de activiteiten die kunnen profiteren van een geïntegreerde benadering wordt als volgt in Agenda 21 behandeld: hoofdstuk 6 (Bescherming en bevordering van de gezondheid van de mens), hoofdstuk 9 (Bescherming van de atmosfeer), hoofdstuk 18 (Bescherming van kwaliteit en kwantiteit van zoetwaterreserves) en hoofdstuk 21 (Milieuverantwoord beheer van vaste afvalstoffen en kwesties in verband met afvalwater).
Doelstelling
7.38.De doelstelling van dit programmagebied is het waarborgen van de aanwezigheid van een toereikende milieugerichte infrastructuur in alle nederzettingen niet later dan het jaar 2025. Om deze doelstelling te verwezenlijken is het noodzakelijk dat alle ontwikkelingslanden in hun eigen nationale strategieën programma's opnemen om de nodige voorzieningen te treffen met betrekking tot techniek, financiën en menselijk potentieel, met als doel niet later dan het jaar 2000 een betere integratie te bewerkstelligen van planning op het gebied van infrastructuur en milieu.
Activiteiten
7.39.Alle landen dienen te evalueren in welke mate de infrastructuur in menselijke nederzettingen aan milieu-eisen voldoet, en daarnaast nationale doelstellingen te formuleren voor een duurzaam beheer van afval en milieuverantwoorde technologie te implementeren om te kunnen waarborgen dat het milieu, de volksgezondheid en de kwaliteit van het bestaan worden beschermd. Infrastructuur en milieuprogramma's voor nederzettingen die zijn bedoeld om in menselijke nederzettingen een geïntegreerde benadering te bevorderen van planning, ontwikkeling, onderhoud en beheer van een milieugerichte infrastructuur (watervoorziening, hygiëne, riolering en beheer van vaste afvalstoffen) dienen te worden versterkt met hulp van bilaterale en multilaterale instellingen. De coördinatie tussen deze instellingen dient, in samenwerking met internationale en nationale vertegenwoordigers van plaatselijke autoriteiten, de private sector en groepen uit de gemeenschap, eveneens te worden versterkt. De activiteiten van alle instellingen die betrokken zijn bij de opbouw van een milieugerichte infrastructuur dienen, waar mogelijk, uit te gaan van een op ecosystemen of grootstedelijke gebieden afgestemde benadering van nederzettingen, en dienen onder meer aandacht te besteden aan controle, toegepast onderzoek, vergroting van capaciteit, overdracht van geschikte technologie en technische samenwerking.
7.40.Ontwikkelingslanden dienen op nationaal en plaatselijk niveau te worden geholpen bij het invoeren van een geïntegreerde benadering voor het verschaffen van watervoorziening, energie, hygiëne, riolering en het beheer van vaste afvalstoffen. Daarnaast dienen externe financierende instanties er zorg voor te dragen dat deze benadering in het bijzonder wordt toegepast bij het verbeteren van de milieugerichte infrastructuur in niet-officiële nederzettingen, waarbij wordt uitgegaan van regels en normen die rekening houden met de leefomstandigheden en hulpbronnen van de betrokken gemeenschappen.
7.41.Alle landen dienen, voor zover van toepassing, de volgende principes te handhaven bij het scheppen van een milieugerichte infrastructuur:
(a)Het kiezen voor beleid dat schade aan het milieu zoveel mogelijk beperkt of zelfs, waar mogelijk, helemaal voorkomt;
(b)Waarborgen dat relevante beslissingen worden voorafgegaan door milieu-effectrapportages, en tevens rekening houden met de kosten van eventuele ecologische gevolgen;
(c)Het bevorderen van een ontwikkeling die in overeenstemming is met inheemse werkwijzen, en het invoeren van technologieën die afgestemd zijn op de plaatselijke omstandigheden;
(d)Het bevorderen van beleid dat erop gericht is de werkelijke kosten van infrastructurele diensten zoveel mogelijk terug te winnen, maar tegelijkertijd rekening houdt met de noodzaak om geschikte manieren te vinden (met inbegrip van subsidies) om de basisdienstverlening voor alle huishoudens beschikbaar te maken;
(e)Het nastreven van gezamenlijke oplossingen voor milieuproblemen die op meerdere plaatsen tegelijk van invloed zijn.
7.42.De verspreiding van informatie afkomstig van bestaande programma's onder belanghebbenden landen en plaatselijke instellingen dient te worden vergemakkelijkt en aangemoedigd.
Middelen ter implementatie
(a) Financiering en kostenraming
7.43Het secretariaat van de Conferentie geeft een schatting van de meeste kosten voor de implementatie van de activiteiten van dit programma in andere hoofdstukken. Het secretariaat schat dat voor technische hulpverlening de internationale gemeenschap per jaar (1993-200) een gemiddeld bedrag van circa $50 miljoen ter beschikking zou moeten stellen, in de vorm van schenkingen of concessionele middelen. Deze ramingen zijn slechts indicaties voor de orde van grootte van de kosten, en zijn nog niet door de regeringen beoordeeld. De werkelijke kosten en financieringsvoorwaarden zullen, ook wanneer deze eventueel niet de vorm van concessionele aannemen, afhankelijk zijn van, onder andere, de specifieke strategieën en programma's die de regeringen zullen implementeren.
(b) Wetenschappelijke en technologische middelen
7.44.De wetenschappelijke en technologische middelen die deel uitmaken van bestaande programma's dienen, waar mogelijk, te worden gecoördineerd, en dienen tevens te leiden tot:
(a)Versnelling van het onderzoek op het gebied van geïntegreerd beleid met betrekking tot milieugerichte infrastructuurprogramma's en -projecten die gebaseerd zijn op een kosten/batenanalyse en een inschatting van de totale uitwerking op het milieu;
(b)Methoden om de "effectieve vraag" te kunnen inschatten, daarbij gebruik makend van gegevens met betrekking tot milieu en ontwikkeling als criteria bij het kiezen van de juiste technologie.
7.45.Met hulp en ondersteuning van financierende instanties dienen alle landen, voor zover van toepassing, scholing te verzorgen en programma's voor deelname van de bevolking uit te voeren met als doel:
(a)De bekendheid met de middelen voor en mogelijke benaderingen en voordelen van de beschikbaarstelling van infrastructurele voorzieningen te vergroten, met name onder de inheemse bevolking, vrouwen, groepen met lage inkomens en armen;
(b)Een professioneel kader te ontwikkelen met de nodige vaardigheden op het gebied van de geïntegreerde planning van infrastructurele diensten en het onderhoud van zuinige, milieuverantwoorde en maatschappelijk aanvaardbare stelsels;
(c)De institutionele capaciteit te versterken van plaatselijke autoriteiten en bestuursfunctionarissen die zich bezighouden met de geïntegreerde verzorging van bruikbare infrastructurele diensten, in samenwerking met plaatselijke gemeenschappen en de private sector;
(d)De nodige wettelijke en regulerende instrumenten, waaronder regelingen voor subsidiëring uit meer dan één bron, in te voeren, om de voordelen van een toereikende en betaalbare milieugerichte infrastructuur binnen het bereik te brengen van bevolkingsgroepen, in het bijzonder de armen, die hiervan tot nu toe niet konden profiteren.
E.Bevordering van duurzame energie- en transportsystemen in menselijke nederzettingen
Uitgangspunten
7.46.Het grootste gedeelte van de op commerciële of niet-commerciële basis opgewekte energie wordt vandaag de dag gebruikt ten behoeve van of binnen menselijke nederzettingen, en daarvan wordt weer een aanzienlijk percentage gebruikt door huishoudens. De ontwikkelingslanden worden op dit moment geconfronteerd met de noodzaak om enerzijds hun energieproduktie te vergroten zodat ze hun ontwikkeling kunnen versnellen en de levensstandaard van hun bevolking kunnen verhogen, en anderzijds de kosten van energie-opwekking en de daarmee gepaard gaande verontreiniging te verminderen. Bij elke activiteit ter bescherming van de stedelijk leefomgeving dient prioriteit te worden verleend aan het bevorderen van een efficiënter gebruik van energie om de vervuilende werking ervan te verminderen en het gebruik van herwinbare energiebronnen aan te moedigen.
7.47.In hun positie als de grootste verbruikers van energie worden de ontwikkelde landen geconfronteerd met de noodzaak om de energievoorziening beter te plannen en te beheren, het gebruik van duurzame en alternatieve energiebronnen aan te moedigen en een schatting te maken van de totale kosten gedurende de gehele levenscyclus van gangbare systemen en praktijken, die in veel grootstedelijke gebieden hebben geleid tot ernstige problemen met de kwaliteit van de lucht als gevolg van de produktie van ozon, stofdeeltjes en koolmonoxyde. De oorzaken moeten in belangrijke mate gezocht worden bij ontoereikende technologische voorzieningen en een voortdurende stijging van het brandstofverbruik als gevolg van inefficiënte methoden, hoge concentraties van bevolking en industrieën en een snelle groei van het aantal motorvoertuigen.
7.48.De transportsector is verantwoordelijk voor ongeveer 30 procent van het commerciële energieverbruik en voor ongeveer 60 procent van het gehele mondiaale verbruik aan benzine. De snelle toename van het gemotoriseerde verkeer en het achterwege blijven van voldoende investeringen om in steden goede transportmogelijkheden tot stand te brengen, verkeersstromen in goede banen te leiden en daartoe de benodigde infrastructuur te scheppen, leiden in ontwikkelingslanden tot steeds meer problemen die vergelijkbaar zijn met de problemen van veel ontwikkelde landen, zoals ongelukken en schade, aantasting van de gezondheid, geluidsoverlast, opstoppingen en verlies aan produktiviteit. Al deze problemen hebben grote invloed op de stedelijke bevolking, met name op de groepen met geen of lage inkomens.
Doelstellingen
7.49.De doelstellingen van dit programmaterrein zijn, in menselijke nederzettingen de beschikbaarheid van verschillende energiebesparende technologische middelen en vanalternatieve/hernieuwbare vormen van energie te vergroten, en de negatieve effecten op de menselijke gezondheid en het milieu van energie-opwekking en -verbruik te verminderen.
Activiteiten
7.50.De voornaamste activiteiten die voor dit programmaterrein van belang zijn, worden beschreven in hoofdstuk 9 (Bescherming van de atmosfeer), programmaterrein B, onderdeel 1 (Opwekking, efficiënt gebruik en consumptie van energie) en onderdeel 2 (Transport).
7.51.Een veelomvattende benadering van de ontwikkeling van menselijke nederzettingen dient onder meer de ontwikkeling van een duurzame energievoorziening in alle landen te ondersteunen, op de volgende wijze:
(a)Van met name de ontwikkelingslanden wordt verwacht dat zij:
(i)Nationale actieprogramma's opstellen ter bevordering van herbebossing en bosherstel met als doel, blijvend te kunnen voorzien in de behoefte aan energie uit biomassa die bestaat bij de lage inkomensgroepen in steden en de arme plattelandsbevolking, met name vrouwen en kinderen;
(ii)Nationale actieprogramma's opstellen die de geïntegreerde ontwikkeling stimuleren van technologieën ten behoeve van energiebesparing en duurzame energiebronnen, met name het gebruik van zon, water, wind en biomassa als energiebronnen;
(iii)De verspreiding en commerciële toepassing van technologieën voor duurzame energiebronnen stimuleren via daartoe geëigende maatregelen, zoals belastingmaatregelen en voorzieningen voor de overdracht van technologie;
(iv)Producenten en consumenten betrekken bij voorlichtings- en opleidingsprogramma's, om zo het gebruik van energiebesparende technieken en energiezuinige apparaten te bevorderen;
(b)Van internationale organisaties en bilaterale donoren wordt verwacht dat zij:
(i)Ontwikkelingslanden steunen bij het implementeren van nationale energieprogramma's die streven naar grootschalig gebruik van technologieën voor energiebesparing en hernieuwbare energie met name het gebruik van zon, wind, biomassa en water als energiebron;
(ii)De resultaten van onderzoek en ontwikkeling toegankelijk maken om zo te komen tot een efficiënter energiegebruik in menselijke nederzettingen.
7.52.Vanuit een veelomvattende benadering van het opzetten en beheren van goede stedelijke transportmogelijkheden dienen efficiënte en milieuverantwoorde stedelijke vervoerssystemen in alle landen te worden bevorderd. Hiertoe wordt van alle landen verwacht dat zij:
(a)Planning op het gebied van grondgebruik en verkeer integreren, teneinde ontwikkelingspatronen te kunnen bevorderen die de behoefte aan transport verminderen;
(b)Kiezen voor stedelijke vervoersprogramma's waarin, voor zover van toepassing, de nadruk ligt op vormen van openbaar vervoer waarmee grote aantallen mensen kunnen worden vervoerd;
(c)Het gebruik van niet-gemotoriseerde transportmiddelen bevorderen door, voor zover van toepassing, in de stedelijke gebieden en voorsteden te zorgen voor veilige fietspaden en trottoirs;
(d)Speciale aandacht schenken aan een effectief beheer van de verkeerssituatie, een efficiënte werking van het stelsel van openbaar vervoer, en aan het onderhoud van de infrastructuur op het gebied van transport;
(e)De uitwisseling van informatie bevorderen tussen landen en vertegenwoordigers van plaatselijke en grootstedelijke gebieden;
(f)De huidige consumptie- en produktiepatronen heroverwegen om te komen tot een afname van het verbruik van energie en nationale hulpbronnen.
Middelen ter implementatie
(a) Financiering en kostenraming
7.53.Het secretariaat van de Conferentie geeft een schatting van de kosten voor de implementatie van de activiteiten van dit programma in hoofdstuk 9 (Bescherming van de atmosfeer);
(b) Vorming en vergroting van capaciteit
7.54.Om de vaardigheden van personeel en instellingen op het gebied van energievoorziening en transport te vergroten, dienen alle landen, voor zover van toepassing:
(a)Opleidingen, waaronder bijscholing, te verzorgen voor ambtenaren, planologen, verkeersingenieurs en bestuursfunctionarissen op het gebied van energievoorziening en transport;
(b)De bevolking meer bewust te maken van de effecten op het milieu die voortvloeien uit verkeers- en reisgedrag door middel van campagnes in de media, en door het steunen van niet-gouvernementele initiatieven en initiatieven op gemeenschapsniveau die het gebruik van niet-gemotoriseerde transportmiddelen, car-pooling en strengere normen op het gebied van de verkeersveiligheid bevorderen;
(c)Steun te verlenen aan instellingen op regionaal, nationaal, deelstaat-/ provinciaal niveau of in de private sector die voorlichting en scholing verzorgen op het gebied van energievoorziening en het opzetten en beheren van stedelijke verkeerssystemen.
F.Bevorderen van planning en beheer van menselijke nederzettingen in gebieden die gevoelig zijn voor rampen
Uitgangspunten
7.55.Natuurrampen gaan gepaard met een verlies aan mensenlevens, verstoringen van economische activiteiten en produktiviteit in steden, met name voor de zeer kwetsbare groepen zonder eigen inkomen, en met schade aan het milieu, zoals het verlies van vruchtbaar bouwland en verontreiniging van watervoorraden, en kunnen leiden tot aanzienlijke volksverhuizingen. Geschat wordt dat natuurrampen de afgelopen twintig jaar aan circa 3 miljoen mensen het leven hebben gekost en 800 miljoen mensen hebben getroffen. Het Office of the United Nations Disaster Relief Coordinator heeft de mondiaale economische verliezen geschat op een bedrag tussen de $30 en $50 miljard per jaar.
7.56.De Algemene Vergadering heeft in resolutie 44/236 de jaren negentig uitgeroepen tot het Internationaal Decennium voor de beperking van Natuurrampen. De doelstellingen van dit Decennium zijn van belang voor de doelstellingen van het onderhavige programmaterrein.
7.57.Daarnaast is het dringend noodzakelijk dat maatregelen worden genomen ter vermindering en preventie van rampen die het gevolg zijn van menselijk handelen of van rampen die veroorzaakt worden door, onder meer, industrieën en de onveilige opwekking van kernenergie, en door giftige afvalstoffen (zie ook hoofdstuk 6 van Agenda 21).
Doelstelling
7.58.De doelstelling van dit programmaterrein is, alle landen, en in het bijzonder de landen die gevoelig zijn voor rampen, in staat te stellen de negatieve gevolgen van natuurlijke of door de mens veroorzaakte rampen voor menselijke nederzettingen, nationale economieën en het milieu te verminderen.
Activiteiten
7.59.Dit programmagebied valt uiteen in drie verschillende actieterreinen, namelijk het ontwikkelen van een "veiligheidscultuur", preventieve planning die rekening houdt met rampen, en wederopbouw na rampen.
(a) Het ontwikkelen van een veiligheidscultuur
7.60.Met het oog op de bevordering van een "veiligheidscultuur" in alle landen, met name in de landen waar bijzonder gevaar voor rampen bestaat, dienen de volgende stappen genomen te worden:
(a)Het uitvoeren en voltooien van nationale en lokale onderzoeksprojecten naar de aard van natuurrampen en de omstandigheden waaronder ze zich voordoen, hun uitwerking op de bevolking en op economische activiteiten, de gevolgen van onveilige constructiemethodes en grondgebruik in risicovolle gebieden, en de sociale en economische voordelen van een goede voorbereiding op rampen;
(b)Het implementeren van landelijke en plaatselijke bewustwordingscampagnes via alle beschikbare media, waarbij de hierboven vermelde kennis vertaald wordt naar informatie die makkelijk te begrijpen is voor het grote publiek en de bevolkingsgroepen die direct risico lopen;
(c)Het versterken en/of ontwikkelen van mondiaale, regionale, nationale en plaatselijke systemen voor vroegtijdige alarmering, zodat de bevolking voor dreigende rampen gewaarschuwd kan worden;
(d)Het op nationaal en internationaal niveau in kaart brengen van gebieden waar zich als gevolg van industriële activiteiten een milieuramp aan het voltrekken is, en het implementeren van strategieën om dergelijke gebieden te herstellen, door onder meer:
(i)De economische bedrijvigheid te herstructureren en nieuwe werkgelegenheid te scheppen in milieuverantwoorde sectoren;
(ii)Nauwe vormen van samenwerking stimuleren tussen de nationale en lokale overheden, de plaatselijke bevolking en niet-gouvernementele organisaties en particuliere ondernemingen;
(iii)Strikte normen voor milieubeheer te ontwikkelen en te handhaven.
(b) Ontwikkeling van preventieve planning met het oog op rampen
7.61.Preventieve planning met het oog op rampen dient in alle landen deel uit te maken van de planning van menselijke nederzettingen. De volgende punten dienen erin te worden verwerkt:
(a)Het uitvoeren van diepgaand onderzoek naar verschillende mogelijke gevaren om zicht te krijgen op de risico's en de kwetsbaarheid van menselijke nederzettingen en hun infrastructuur, met inbegrip van watervoorziening en riolering, communicatie- en transportnetwerken, aangezien de ene vorm van risicovermindering de kwetsbaarheid voor andere risico's kan doen toenemen (zo zal een tegen aardbevingen bestand huis van hout juist weer kwetsbaarder zijn voor windhozen);
(b)Het ontwikkelen van methoden om de risico's en de kwetsbaarheid te kunnen bepalen binnen individuele menselijke vestigingsplaatsen, en om het verminderen van risico's en kwetsbaarheid te kunnen integreren binnen het proces van beheer en ontwikkeling van menselijke nederzettingen;
(c)Het verplaatsen van onjuist geplande nieuwe projecten en menselijke nederzettingen naar gebieden die minder gevaar lopen;
(d)Het opstellen van richtlijnen voor vestigingsplaats, opzet en werkwijze voor mogelijk gevaarlijke industrieën en activiteiten;
(e)Het ontwikkelen van instrumenten (wettelijk, economisch enz.) om vormen van ontwikkeling aan te moedigen die rekening houden met het gevaar vanrampen, met inbegrip van middelen die bewerkstelligen dat beperkingen van ontwikkelingsmogelijkheden de eigenaars geen schade berokkenen, of om alternatieve compensatiemechanismen in te bouwen;
(f)Het verder verzamelen en verspreiden van informatie over rampbesten-dige bouwmaterialen en constructiewijzen die gebruikt kunnen worden voor gebouwen en openbare voorzieningen in het algemeen;
(g)Het ontwikkelen van opleidingsprogramma's ten behoeve van aannemers en bouwopzichters op het gebied van rampbestendige constructietechnieken. Een aantal van deze programma's dient zich met name te richten op kleine bedrijven, die in de ontwikkelingslanden verantwoordelijk zijn voor de bouw van het grootste gedeelte van de woonhuizen en overige kleine gebouwen, en op de plattelands-bevolking, die haar eigen huizen bouwt;
(h)Het ontwikkelen van opleidingsprogramma's ten behoeve van bestuurders van risicogebieden, niet-gouvernementele organisaties en groeperingen uit de gemeenschap, waarin alle aspecten van de rampenbestrijding aan de orde komen, waaronder opsporing en redding in steden, noodverbindingen, methoden voor tijdige waarschuwing en preventieve planning met het oog op rampen;
(i)Het ontwikkelen van procedures en werkmethoden die het plaatselijke gemeenschappen mogelijk maken, informatie te verkrijgen over risicovolle installaties of situaties in deze gebieden, en hun deelname vergemakkelijken aan tijdige waarschuwing rampenbestrijding en rampenplannen;
(j)Het voorbereiden van actieplannen voor de wederopbouw van nederzettingen, in het bijzonder het herstellen van voor de gemeenschap vitale verbindingen.
(c) Het ontwikkelen van plannen voor herstel en wederopbouw bij rampen
7.62.De internationale gemeenschap dient er vanuit haar positie als belangrijke deelnemer aan het proces van herstel en wederopbouw na calamiteiten zorg voor te dragen, dat de betrokken landen optimaal profiteren van de toegewezen fondsen, door de volgende stappen te ondernemen:
(a)Het verrichten van onderzoek naar ervaringen in het verleden met de sociale en economische aspecten van herstel na rampen, en het volgen van doeltreffende strategieën en richtlijnen bij herstel na rampen, met speciale aandacht voor ontwikkelingsgerichte strategieën bij het toekennen van schaarse middelen tot herstel, en voor de gelegenheid tot het invoeren van duurzame vestigingspatronen die geboden wordt door herstel na rampen;
(b)Het opstellen en verspreiden van internationale richtlijnen om deze vervolgens te kunnen aanpassen aan de nationale en plaatselijke behoeften;
(c)Het ondersteunen van inspanningen van nationale regeringen om rampenplannen op te stellen voor herstel en wederopbouw na rampen, in samenwerking met de getroffen gemeenschappen.
Middelen ter implementatie
(a) Financiering en kostenraming
7.63.Het secretariaat van de Conferentie schat dat voor de implementatie van de activiteiten van dit programma de internationale gemeenschap per jaar (1993-2000) een gemiddeld bedrag van circa $50 miljoen ter beschikking zou moeten stellen in de vorm van schenkingen of concessionele middelen. Deze ramingen zijn slechts indicaties voor de orde van grootte van de kosten, en zijn nog niet door de regeringen beoordeeld. De werkelijke kosten en financieringsvoorwaarden zullen, ook wanneer deze eventueel niet de vorm van zachte leningen aannemen, afhankelijk zijn van, onder andere, de specifieke strategieën en programma's die de regeringen zullen gaan implementeren.
(b) Wetenschappelijke en technologische middelen
7.64.Wetenschappers en technici uit zowel ontwikkelde als ontwikkelingslanden die zich op dit gebied gespecialiseerd hebben, dienen samen te werken met de verantwoordelijken op het gebied van de stedelijke en regionale planning om de nodige basiskennis en -middelen tot stand te brengen voor het terugdringen van de verliezen die worden veroorzaakt door rampen of door vormen van ontwikkeling die schadelijk zijn voor het milieu.
(c) Vormingen vergroting van capaciteit
7.65.De ontwikkelingslanden dienen ten behoeve van aannemers en bouwopzichters, die in de ontwikkelingslanden verantwoordelijk zijn voor de bouw van het grootste gedeelte van de woonhuizen, opleidingsprogramma's uit te voeren op het gebied van rampbestendige constructietechnieken. Hierbij dienen ze zich met name te richten op kleine bedrijven, die in de ontwikkelingslanden het merendeel van de woonhuizen bouwen.
7.66.Voor ambtenaren en beleidsmakers op regeringsniveau en voor niet-gouvernementele en gemeenschapsorganisaties dienen ook opleidingsprogramma's beschikbaar te komen, waarin alle aspecten van de rampenbestrijding aan de orde komen, zoals methoden voor tijdige waarschuwing, preventieve planning en bouw met het oog op rampen, alsmede herstel en wederopbouw na rampen.
G.Bevordering van duurzaam bouwen
Uitgangspunten
7.67.De activiteiten van de bouwsector zijn van doorslaggevend belang voor het realiseren van de nationale sociaal-economische ontwikkelingsdoelstellingen voor het verschaffen van onderdak, infrastructuur en werkgelegenheid. Ze kunnen echter ook schade aan het milieu toebrengen als gevolg van aantasting van het arsenaal aan natuurlijke hulpbronnen, de achteruitgang van kwetsbare ecosystemen, chemische verontreiniging en het gebruik van bouwmaterialen die schadelijk zijn voor de gezondheid van de mens.
Doelstellingen
7.68De doelstellingen van dit programmaterrein zijn, ten eerste, te kiezen voor juiste vormen van beleid en technologie, en informatie daarover uit te wisselen, zodat de bouwsector in staat wordt gesteld te voldoen aan de doelstellingen met betrekking tot de ontwikkeling van menselijke nederzettingen en tegelijkertijd schadelijke neveneffecten op de gezondheid van de mens en de biosfeer vermeden worden, en ten tweede, de werkgelegenheid binnen de bouwsector te verbeteren. Bij het verwezenlijken van deze doelstellingen dienen regeringen nauw samen te werken met de private sector.
Activiteiten
7.69.Van alle landen wordt verwacht dat zij, voor zover van toepassing en met inachtneming van hun eigen nationale plannen, doelstellingen en prioriteiten:
(a)De lokale produktie van bouwmaterialen op gang brengen en versterken, zoveel mogelijk op basis van ter plekke aanwezige hulpbronnen;
(b)Programma's opstellen die het gebruik van plaatselijke bouwmaterialen in de bouwsector bevorderen door het uitbreiden van technische ondersteuning en stimuleringsprogramma's, om zodoende de mogelijkheden en economische levensvatbaarheid te vergroten van kleinschalige en informele bouwbedrijven die gebruik maken van deze materialen en traditionele bouwtechnieken;
(c)Normen vast te stellen en andere regulerende maatregelen te treffen die aanzetten tot het gebruiken van energiebesparende ontwerpen en technologieën, en tot een duurzame toepassing van natuurlijke hulpbronnen op een economisch en milieukundig verantwoorde wijze;
(d)Speciale beleidsprogramma's op te stellen en regelgeving op het gebied van de planning in te voeren met het doel ecologisch kwetsbare gebieden tebeschermen tegen een verstoring van het natuurlijk milieu door bouwactiviteiten of door activiteiten die ermee in verband staan;
(e)Het gebruik van arbeidsintensieve bouw- en onderhoudstechnieken te bevorderen om zo werkgelegenheid te scheppen in de bouwsector voor het in veel steden aanwezige werkloze deel van de beroepsbevolking, en tegelijkertijd de ontwikkeling van het vakmanschap in de bouwsector te bevorderen;
(f)Beleidsmaatregelen en procedures te ontwikkelen om de informele sector en de zij die hun eigen huis bouwen te bereiken, door maatregelen te nemen die de betaalbaarheid van bouwmaterialen voor de armen in de steden en op het platteland vergroten, onder meer met behulp van kredietstelsels en door middel van het massaal inkopen van bouwmaterialen bestemd voor de verkoop aan kleinschalige bouwers en gemeenschappen.
7.70.Van alle landen wordt verwacht dat zij:
(a)Via een gezamenlijke inspanning van de private en de publieke sector, de vrije uitwisseling van informatie over vele verschillende milieu- en gezondheidsaspecten van de bouw bevorderen, door onder meer gegevensbestanden te ontwikkelen en toegankelijk te maken met betrekking tot de negatieve effecten van bouwmaterialen op het milieu;
(b)De ontwikkeling en toegankelijkheid bevorderen van gegevensbestanden met betrekking tot de negatieve uitwerking van bouwmaterialen op milieu en gezondheid, en daarnaast wetgeving en financiële stimuleringsmaatregelen instellen om het hergebruik van energievretende materialen in de bouwindustrie en het nuttig gebruik van rest-energie bij de produktiemethoden van bouwmaterialen te bevorderen;
(c)Het gebruik bevorderen van economische instrumenten, zoals speciale produktbelastingen, om het gebruik terug te dringen van bouwmaterialen die gedurende hun levenscyclus verontreiniging veroorzaken;
(d)De informatie-uitwisseling over en overdracht van nuttige technologieën bevorderen tussen alle landen, met speciale aandacht voor de ontwikkelingslanden, op het gebied van het beheer van hulpbronnen bij de bouw, in het bijzonder in het geval van niet-hernieuwbare hulpbronnen;
(e)Onderzoek bevorderen op het gebied van de bouwindustrie en aanverwante activiteiten, en instellingen in deze sector oprichten en versterken.
Middelen ter implementatie
(a) Financiering en kostenraming
7.71.Het secretariaat van de Conferentie schat dat voor de implementatie van de activiteiten van dit programma per jaar (1993-2000) een gemiddeld bedrag van circa $40 miljard nodig zou zijn, waarvan circa $4 miljard ter beschikking zou moeten worden gesteld door de internationale gemeenschap in de vorm van schenkingen of concessionele middelen. Deze ramingen zijn slechts indicaties voor de orde van grootte van de kosten, en zijn nog niet door de regeringen beoordeeld. De werkelijke kosten en financieringsvoorwaarden zullen, ook wanneer deze eventueel niet de vorm van zachte leningen aannemen, onder andere afhankelijk zijn van de specifieke strategieën en programma's die de regeringen zullen gaan implementeren.
(b) Vorming en vergroting van capaciteit
7.72.Ontwikkelingslanden dienen steun te krijgen van internationale steunverlenende en financierende instellingen bij het vergroten van de technische en bestuurskundige capaciteit van de kleine ondernemer en de beroepsvaardigheden van werknemers en leidinggevenden in de bouwmaterialenindustrie, met behulp van uiteenlopende scholingsmethoden. Deze landen dienen eveneens, door middel van de overdracht van geschikte technologie, te worden gesteund bij het ontwikkelen van programma's die het gebruik van afvalbeperkende en schone technologieën aanmoedigen.
7.73.In alle landen dienen, voor zover van toepassing, algemene voorlichtingsprogramma's ontwikkeld te worden om de bouwers meer bewust te maken van de beschikbare duurzame technologieën.
7.74.De plaatselijke overheden worden opgeroepen een voortrekkersrol te vervullen bij het bevorderen van het gebruik van milieuverantwoorde bouwmaterialen en technologieën, bijvoorbeeld door het voeren van een innovatief aankoopbeleid.
H.Bevordering van vorming en vergroting van capaciteit ten behoeve van de ontwikkeling van menselijke nederzettingen
Uitgangspunten
7.75.Naast tekortkomingen in de beschikbaarheid van gespecialiseerde kennis op het gebied van huisvesting, beheer van nederzettingen, landbeheer, infrastructuur, bouw, energie, transport en preventieve planning met het oog op rampen, worden de meeste landen geconfronteerd met drie, meerdere sectoren bestrijkende tekorten op het gebied van vorming en vergroting van capaciteit. Het eerste is de afwezigheid van een kansenscheppende beleidsomgeving die in staat is de hulpbronnen en activiteiten van de publieke sector, de private sector en de gemeenschap of sociale sector te integreren; het tweede wordt gevormd door de zwakke positie van gespecialiseerde opleidings- en onderzoeksinstellingen; en het derde is de ontoereikende capaciteit om bevolkingsgroepen met lage inkomens, zowel in steden als op het platteland, de nodige technische scholing en ondersteuning te verschaffen.
Doelstelling
7.76.De doelstelling van dit programmaterrein is het verbeteren van de vorming en vergroting van capaciteit in alle landen, door het vergroten van de personele en institutionele capaciteiten van alle partijen die betrokken zijn bij de ontwikkeling van menselijke nederzettingen, in het bijzonder van de inheemse bevolkingsgroepen en vrouwen. Hierbij dient rekening te worden gehouden met traditionele culturele gebruiken van de inheemse bevolking, en met hun verhouding tot het milieu.
Activiteiten
7.77.Bepaalde activiteiten ten behoeve van vorming en vergroting van capaciteit maken deel uit van elk van de programmaterreinen van dit hoofdstuk. Meer in het algemeen dienen echter aanvullende stappen te worden genomen om deze activiteiten te ondersteunen. Daarom wordt van alle landen verwacht dat zij, voor zover van toepassing, de volgende stappen ondernemen:
(a)Het versterken van vorming en vergroting van capaciteit ten behoeve van instellingen uit de publieke sector door middel van technische ondersteuning en internationale samenwerking, met het doel niet later dan het jaar 2000 een aanzienlijke verbetering in de doeltreffendheid van overheidsactiviteiten te realiseren;
(b)Het creëren van een kansenscheppende beleidsomgeving die samenwerking tussen de publieke, private en gemeenschapssector ondersteunt;
(c)Het verschaffen van verbeterde opleidingsmogelijkheden en betere technische ondersteuning voor instellingen die zich bezighouden met de scholing van technici, beroepskrachten, administratief personeel en van de aangestelde, gekozen of beroepsmatig betrokken leden van plaatselijke overheden, en het versterken van de capaciteit van deze instellingen om te voorzien in de meest dringende behoefte aan scholing, in het bijzonder met betrekking tot de sociale, economische en milieu-aspecten van de ontwikkeling van menselijke nederzettingen;
(d)Het verlenen van rechtstreekse hulp bij de ontwikkeling van nederzettingen op gemeenschapsniveau, door onder meer:
(i)Programma's ter mobilisering van de bevolking te versterken en te bevorderen, en het maatschappelijk bewustzijn op het gebied van de potentiële rol van vrouwen en jongeren bij activiteiten met betrekking tot menselijke nederzettingen te vergroten;
(ii)De coördinatie te vergemakkelijken tussen de activiteiten van vrouwen, jongeren, belangengroeperingen en niet-gouvernementele organisaties bij het ontwikkelen van menselijke nederzettingen;
(iii)Onderzoek te bevorderen naar speciaal op vrouwen en andere groepen gerichte programma's, en de gemaakte vorderingen te evalueren met het doel knelpunten en een eventuele behoefte aan hulp te signaleren;
(e)Het bevorderen van het opnemen van een geïntegreerd milieubeheer in algemene plaatselijke bestuursactiviteiten.
7.78.Zowel internationale als niet-gouvernementele organisaties dienen bovenstaande activiteiten te ondersteunen, door onder meer subregionale opleidingsinstituten te versterken, actueel onderwijsmateriaal te verschaffen en de resultaten van succesvolle activiteiten, programma's en projecten op het gebied van vorming en vergroting van capaciteit te verspreiden.
Middelen ter implementatie
(a) Financiering en kostenraming
7.79.Het secretariaat van de Conferentie schat dat voor de implementatie van de activiteiten van dit programma de internationale gemeenschap per jaar (1993-2000) een gemiddeld bedrag van circa $65 miljoen ter beschikking zou moeten stellen in de vorm van schenkingen of concessionele middelen. Deze ramingen zijn slechts indicaties voor de orde van grootte van de kosten, en zijn nog niet door de regeringen beoordeeld. De werkelijke kosten en financieringsvoorwaarden zullen, ook wanneer deze eventueel niet de vorm van zachte leningen aannemen, afhankelijk zijn van, onder andere, de specifieke strategieën en programma's die de regeringen zullen gaan implementeren.
(b) Wetenschappelijke en technologische middelen
7.80.Officieel erkende opleidingen en niet-officiële vormen van vorming en vergroting van capaciteit dienen te worden gecombineerd, en er dient gebruik gemaakt te worden van gebruikersvriendelijke onderwijsmethoden, actueel onderwijsmateriaal en moderne audiovisuele communicatiesystemen.
[Menu]
[dDH]