HOOFDSTUK 18 BESCHERMING VAN DE KWALITEIT EN KWANTITEIT VAN ZOETWATERRESERVES: TOEPASSING VAN GEINTEGREERDE BENADERINGEN VOOR DE ONTWIKKELING, HET BEHEER EN HET GEBRUIK VAN WATERRESERVES
INLEIDING
18.1.Zoetwaterreserves vormen een wezenlijk onderdeel van de hydrosfeer van de aarde en een onmisbaar deel van alle terrestrische ecosystemen. Het zoetwatermilieu wordt gekenmerkt door de hydrologische kringloop, met inbegrip van overstromingen en droogten, die in sommige streken extremere en ernstigere gevolgen hebben gekregen. Mondiale klimaatverandering en luchtverontreiniging kunnen ook invloed hebben op zoetwaterreserves en de beschikbaarheid ervan en via stijging van de zeespiegel laaggelegen kustgebieden en ecosystemen van kleine eilanden bedreigen.
18.2.Water is voor alle vormen van leven vereist. De algemene doelstelling is om ervoor te zorgen dat toereikende hoeveelheden water van goede kwaliteit voor de gehele bevolking van deze planeet beschikbaar blijven, en om tegelijk de hydrologische, biologische en chemische functies van ecosystemen te beschermen, menselijke activiteiten aan te passen aan de capaciteitsgrenzen van de natuur en overbrengers van ziekten die met water verband houden te bestrijden. Er zijn vernieuwende technieken, met inbegrip van de verbetering van inheemse technlogieën, nodig om beperkte waterreserves ten volle te benutten en die reserves tegen verontreiniging te beschermen.
18.3.De algemeen voorkomende schaarste, de geleidelijke vernietiging en toegenomen verontreiniging van zoetwaterreserves in vele delen van de wereld, samen met het toenemen van schadelijke activiteiten, vereisen geïntegreerde planning en waterbeheer met betrekking tot waterreserves. Die integratie moet zich uitstrekken tot alle soorten met elkaar in verband staande zoetwatermassa's, zowel van oppervlaktewater als grondwater, met inachtneming van kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van water. De multisectorale aard van het in gebruik nemen van waterreserves in de context van de sociaal-economische ontwikkeling moet worden erkend, alsook de meervoudige belangen die gemoeid zijn met het gebruik van waterreserves voor de watervoorziening en riolering, de landbouw, de industrie, stadsontwikkeling, waterkrachtcentrales, binnenvisserij, transport, recreatie, het beheer van laaggelegen en vlakke gebieden, en andere activiteiten. Programma's voor verstandig watergebruik ten behoeve van de ontwikkeling van oppervlaktewatervoorraden en ondergrondse watervoorraden en andere potentiële reserves moeten worden ondersteund door begeleidende maatregelen voor zuinig omgaan met water en minimalisering van verspilling. Er moet echter voorrang worden verleend aan maatregelen ter voorkoming en beperking van overstromingen en ter beperking van sedimentatie, voor zover nodig.
18.4. Grensoverschrijdende wateren en het gebruik ervan zijn van groot belang voor oeverstaten. In dit verband kan samenwerking tussen die staten wenselijk zijn in overeenstemming met bestaande overeenkomsten of andere ter zake doende regelingen, met inachtneming van de belangen van alle betrokken oeverstaten.
18.5.De volgende programmaterreinen worden voor de zoetwatersector voorgesteld:
(a)Een samenhangende benadering voor het in gebruik nemen en het beheren van waterreserves;
(b)Beoordeling van waterreserves;
(c)Bescherming van waterreserves, waterkwaliteit en aquatische ecosystemen;
(d)Drinkwatervoorziening en riolering;
(e)Water en duurzame stadsontwikkeling;
(f)Water voor duurzame voedselproduktie en plattelandsontwikkeling;
(g)Gevolgen van klimaatverandering voor waterreserves.
PROGRAMMATERREINEN
A. Een samenhangende benadering voor de ontwikkeling
en het beheer van waterreserves
Uitgangspunten
18.6.Gewoonlijk wordt niet beseft in welke mate de ontwikkeling van waterreserves bijdraagt aan economische ontwikkeling en maatschappelijk welzijn, hoewel alle maatschappelijke en economische activiteiten in hoge mate afhankelijk zijn van de beschikbaarheid en kwaliteit van zoet water. Met het toenemen van de bevolking en economische activiteiten wordt in veel landen het water snel schaars of komt men te staan voor grenzen aan de economische ontwikkeling. De vraag naar water stijgt snel, waarbij 70 à 80 procent vereist is voor irrigatie, minder dan 20 procent voor de industrie en slechts 6 procent voor huishoudelijk gebruik. Het geïntegreerde beheer van zoet water als eindige en kwetsbare natuurlijke hulpbron, en de integratie van sectorale waterplannen en -programma's in het kader van het nationale economische en sociale beleid zijn van het grootste belang voor te ondernemen stappen in de jaren negentig en daarna. De versnippering van de verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van waterreserves over verschillende sectorale instanties blijkt echter een nog grotere hindernis voor het bevorderenvan samenhangend waterbeheer dan verwacht. Er zijn derhalve doeltreffende uitvoerings- en coördinatiemechanismen vereist.
Doelstellingen
18.7.De algemene doelstelling is om te voorzien in de zoetwaterbehoeften van alle landen ten behoeve van hun duurzame ontwikkeling.
18.8.Geïntegreerd beheer van waterreserves berust op het besef dat water een onlosmakelijk deel is van het ecosysteem, een natuurlijke hulpbron en een maatschappelijk en economisch goed, waarvan de kwantiteit en kwaliteit de aard van het gebruik ervan bepalen. Waterreserves moeten dan ook worden beschermd, waarbij rekening gehouden moet worden met het functioneren van aquatische ecosystemen en de permanente aanwezigheid van deze hulpbron, teneinde de behoeften aan water voor menselijke activiteiten te vervullen en met elkaar in overeenstemming te brengen. Bij het ontwikkelen en gebruiken van waterreserves moet voorrang worden gegeven aan het vervullen van primaire behoeften en het beschermen van ecosystemen. Bovendien moet watergebruikers echter een redelijk bedrag in rekening gebracht worden.
18.9.Geïntegreerd beheer van waterreserves, met inbegrip van de integratie van land- en wateraspecten, dient op het niveau van het stroomgebied of een onderdeel daarvan te worden uitgevoerd. De volgende vier hoofddoelstellingen dienen te worden nagestreefd:
(a)Het bevorderen van een dynamische, interactieve, iteratieve en multisectorale benadering voor het beheer van waterreserves, met inbegrip van het inventariseren en beschermen van potentiële reserves voor de zoetwatervoorziening, waarbij technische, sociaal-economische, milieutechnische en gezondheidsoverwegingen worden geïntegreerd;
(b)Het opstellen van plannen voor het duurzaam en verstandig gebruiken, beschermen, behouden en beheren van waterreserves, uitgaande van de behoeften van de gemeenschap en prioriteiten binnen het kader van het nationale beleid voor economische ontwikkeling;
(c)Het ontwerpen, uitvoeren en beoordelen van projecten en programma's die zowel economisch doelmatig als maatschappelijk relevant zijn binnen duidelijk omschreven strategieën, uitgaande van een benadering van volledige deelname van het publiek, met inbegrip van de deelname van vrouwen, jongeren, inheemse bevolkingsgroepen, en plaatselijke gemeenschappen, aan de beleids- en besluitvorming inzake waterbeheer;
(d)Het inventariseren en verbeteren of ontwikkelen, voor zover van toepassing, in het bijzonder in ontwikkelingslanden, van de geschikte institutionele, wettelijke en financiële voorzieningen om ervoor te zorgen dat het waterbeleid en de uitvoering daarvan een katalysator zijn voor duurzame maatschappelijke vooruitgang en economische groei.
18.10.In het geval van grensoverschrijdende wateren dienen oeverstaten strategieën voor waterreserves op te stellen, actieprogramma's inzake waterreserves te ontwerpen en, voor zover van toepassing, zich te beraden over de onderlinge afstemming van die strategieën en actieprogramma's.
18.11.Alle staten zouden naar gelang hun mogelijkheden en beschikbare middelen en via bilaterale of multilaterale samenwerking, onder andere met de Verenigde Naties en andere betrokken organisaties, voor zover van toepassing, zich de volgende doelen kunnen stellen:
(a)Uiterlijk in het jaar 2000:
(i)Nationale actieprogramma's, met inbegrip van de bijbehorende kostenramingen en streefdoelen, te hebben ontworpen en in werking gesteld en passende institutionele structuren en juridische instrumenten ingevoerd te hebben;
(ii)Doelmatige watergebruiksprogramma's in gang te hebben gezet om te komen tot duurzame gebruikspatronen van waterreserves;
(b)Uiterlijk in het jaar 2025:
(i)De subsectorale doelen van alle zoetwaterprogrammaterreinen te hebben bereikt.
Het spreekt vanzelf dat de verwezenlijking van de onder (i) en (ii) genoemde doelen zal afhangen van nieuwe, aanvullende financiële middelen die aan ontwikkelingslanden beschikbaar zullen worden gesteld in overeenstemming met de relevante bepalingen van resolutie 44/228 van de Algemene Vergadering.
Activiteiten
18.12.Alle staten zouden naar gelang hun mogelijkheden en beschikbare middelen en via bilaterale en multilaterale samenwerking, onder andere met de Verenigde Naties en andere organisaties, voor zover van toepassing, de volgende activiteiten kunnen uitvoeren om het samenhangende beheer van waterreserves te verbeteren:
(a)Het opstellen van nationale actieplannen en investeringsprogramma's, met inbegrip van kostenramingen en streefdoelen;
(b)Het integreren van maatregelen voor de bescherming en het behoud van potentiële reserves voor de zoetwatervoorziening, met inbegrip van het inventariseren van waterreserves, met ruimtelijke ordening, de exploitatie van bossen, bescherming van berghellingen en rivieroevers en andere relevante ontwikkelings- en beschermingsactiviteiten;
(c)Het ontwikkelen van interactieve databanken, voorspellingsmodellen, economische planmodellen en methoden voor beheer en planning met betrekking tot water, met inbegrip van milieu-effectrapportages;
(d)Het optimaal bestemmen van waterreserves gegeven de fysieke en sociaal-economische beperkingen;
(e)Het uitvoeren van bestemmingsbesluiten via het sturen van de vraag, prijsmechanismen en wettelijke maatregelen;
(f)Het bestrijden van overstromingen en droogten, waaronder het analyseren van risico's en het schatten van maatschappelijke en milieu-effecten;
(g)Het bevorderen van programma's voor verstandig watergebruik door het publiek bewuster te maken en voor te lichten, heffingen voor water in te stellen en andere economische instrumenten toe te passen;
(h)Het in gebruik nemen van waterreserves, vooral in aride en semi-aride streken;
(i)Het bevorderen van internationale samenwerking bij wetenschappelijk onderzoek naar zoetwaterreserves;
(j)Het ontwikkelen van nieuwe en alternatieve methoden voor watervoorziening, zoals zeewaterontzilting, kunstmatige aanvulling van het grondwater, het gebruik van water van marginale kwaliteit, hergebruik van afvalwater en waterterugwinning;
(k)Het integreren van het beheer van de kwaliteit en kwantiteit van het water (met inbegrip van oppervlaktewaterreserves en ondergrondse waterreserves);
(l)Het bevorderen van de besparing van water door grotere doelmatigheid bij het gebruik van water en programma's voor beperking van verspilling vooralle gebruikers, met inbegrip van het ontwerpen van waterbesparende voorzieningen;
(m)Het steunen van groepen watergebruikers bij het optimaal beheren van plaatselijke waterreserves;
(n)Het ontwikkelen van mechanismen voor deelname van het publiek en de toepassing hiervan bij de besluitvorming, vooral door de rol van vrouwen te vergroten bij het opstellen van plannen voor waterreserves en het beheren ervan;
(o)Het ontwikkelen en verbeteren, voor zover van toepassing, van de samenwerking, met inbegrip van samenwerkingsmechanismen, voor zover van toepassing, op alle daarvoor in aanmerking komende niveaus, namelijk:
(i)Op het laagst passende niveau, het in het algemeen delegeren van het beheer van waterreserves naar dat niveau, in overeenstemming met de nationale wetgeving, met inbegrip van de decentralisatie van overheidsdiensten naar plaatselijke overheden, particuliere ondernemingen en plaatselijke gemeenschappen;
(ii)Op nationaal niveau, het opstellen van geïntegreerde plannen voor en het geïntegreerd beheren van waterreserves binnen het kader van de nationale beleidsvorming en, voor zover van toepassing, het onafhankelijk reguleren en controleren van zoet water, uitgaande van de nationale wetgeving en economische maatregelen;
(iii)Op regionaal niveau, het overwegen, voor zover van toepassing, van de harmonisatie van nationale strategieën en actieprogramma's;
(iv)Op mondiaal niveau, het verbeterd afbakenen van de verantwoordelijkheden, werkverdeling en coördinatie van internationale organisaties en programma's, waaronder ook het bevorderen van overleg en het uitwisselen van ervaringen op gebieden die met het beheer van waterreserves verband houden;
(p)Het verspreiden van informatie, waaronder ook praktische richtlijnen, en het bevorderen van voorlichting voor watergebruikers, met inbegrip van het mogelijk door de Verenigde Naties instellen van een Wereld-Waterdag.
Middelen ter implementatie
(a) Financiering en kostenraming
18.13.Het secretariaat van de Conferentie schat dat voor de uitvoering van de activiteiten van dit programma de internationale gemeenschap per jaar (1993-2000) een gemiddeld bedrag van circa $115 miljoen ter beschikking zou moeten stellen in de vorm van giften of zachte leningen. Deze ramingen zijn slechts een indicatie voor de orde van grootte van de kosten, en zijn nog niet door de regeringen beoordeeld. De werkelijke kosten en financieringsvoorwaarden zullen, ook wanneer deze eventueel niet de vorm van zachte leningen aannemen, onder andere afhankelijk zijn van de specifieke strategieën en programma's die de regeringen zullen gaan uitvoeren.
(b) Wetenschappelijke en technische middelen
18.14.De ontwikkeling van interactieve databanken, voorspellingsmethoden en economische planmodellen die geschikt zijn voor het doelmatig en duurzaam beheren van waterreserves, vereist de toepassing van nieuwe technieken zoals geografische informatiesystemen en expertsystemen voor het verzamelen, verwerken, analyseren en visualiseren van multisectorale informatie en het het nemen van optimale besluiten. Bovendien vereist de ontwikkeling van nieuwe en alternatieve reserves voor de watervoorziening en goedkope watertechnieken vernieuwend toegepast onderzoek. Hiervoor zijn overdracht, aanpassing en verspreiding van nieuwe technieken en technische kennis nodig ten behoeve van ontwikkelingslanden, alsook de ontwikkeling van binnenlandse voorzieningen, teneinde landen in staat te stellen tot het integreren van technische, economische, maatschappelijke en milieuaspecten van het beheer van waterreserves en tot het voorspellen van de effecten voor de mens.
18.15.Gezien de erkenning van water als een maatschappelijk en economisch goed, moeten de uiteenlopende beschikbare mogelijkheden voor het laten betalen van watergebruikers (waaronder huishoudelijke, stedelijke, industriële en agrarische watergebruikers) verder worden geëvalueerd en in de praktijk beproefd. Economische instrumenten die rekening houden met alternatieve kosten en externe milieu-effecten dienen verder ontwikkeld te worden. Op het platteland en in steden dient onderzoek gedaan te worden naar de bereidheid om voor water te betalen.
18.16.De ontwikkeling en het beheer van waterreserves moet op een samenhangende wijze worden georganiseerd, met inachtneming van de behoeften op de lange en korte termijn. Met andere woorden, er moet rekening gehouden worden met milieu-overwegingen en economische en maatschappelijke overwegingen die uitgaan van het duurzaamheidsprincipe; er moet rekening gehouden worden met de behoeften van alle gebruikers alsook met de noodzaak om risico's in verband met water te voorkomen en te verminderen; en ontwikkeling en beheer moeten wezenlijk deel uitmaken van de plannen voor de sociaal-economische ontwikkeling. Een noodzakelijke voorwaarde voor het duurzame beheer van water als schaarse kwetsbare hulpbron is de verplichting om bij alle planvorming en ontwikkeling de volledige kosten mee te wegen.Bij de opstelling van plannen dient rekening gehouden te worden met bateninvestering, milieubescherming en exploitatiekosten, alsook met de alternatieve kosten met betrekking tot het meest waardevolle alternatieve gebruik van water. Bij de feitelijke heffing hoeft men niet alle gebruikers met de gevolgen van de voornoemde overwegingen te belasten. Bij de heffing dient men echter zo veel mogelijk rekening te houden met zowel de werkelijke kosten van het water als economisch goed, als met het vermogen van de gemeenschappen om te betalen.
18.17.De rol van water als maatschappelijk, economisch en levensondersteunend goed moet tot uitdrukking komen in mechanismen voor het sturen van de vraag en gerealiseerd worden door behoud en hergebruik van water, beoordeling en/of het verzamelen van gegevens van de reserves en financiële instrumenten.
18.18.Bij het opstellen van nieuwe prioriteiten voor particuliere en openbare investeringsstrategieën dient rekening gehouden te worden met (a) de maximale uitvoering van bestaande projecten, door onderhoud, herstel en optimale bedrijfsvoering; (b) nieuwe of alternatieve schone technologieën; en (c) milieuvriendelijke en sociaal inpasbare waterkracht.
(c) Vorming
18.19.Voor het delegeren van het beheer van waterreserves naar het laagst passende niveau is het noodzakelijk dat het personeel voor het waterbeheer op alle niveaus geschoold en voorgelicht wordt en vrouwen in gelijke mate deelnemen aan de scholings- en voorlichtingsprogramma's. Er moet bijzondere nadruk gelegd worden op het introduceren van mechanismen om het publiek te laten deelnemen en tevens de rol van vrouwen, jongeren, inheemse bevolkingsgroepen en plaatselijke gemeenschappen te vergroten. Vaardigheden in verband met verschillende functies in het waterbeheer moeten ontwikkeld worden door gemeentelijke overheden en waterbedrijven, alsook in de particuliere sector, door plaatselijke en nationale niet-gouvernementele organisaties, coöperaties, bedrijven en andere groepen watergebruikers. Ook is voorlichting van het publiek vereist over het belang van water en het juiste gebruik ervan.
18.20.Om deze principes in de praktijk te brengen moeten gemeenschappen over toereikende voorzieningen beschikken. Degenen die het kader voor waterontwikkeling en -beheer op enigerlei niveau opzetten, hetzij internationaal, nationaal of plaatselijk, moeten ervoor zorgen dat de middelen voorhanden zijn om die voorzieningen op te bouwen. Die middelen zullen van geval tot geval verschillen. Meestal omvatten ze:
(a)Bewustmakingsprogramma's, waaronder programma's voor het mobiliseren van steun en betrokkenheid op alle niveaus en het ondernemen van mondiale en plaatselijke stappen om dergelijke programma's te bevorderen;
(b)Scholing van waterbeheerders op alle niveaus zodat ze een juist begrip hebben van alle elementen die nodig zijn om beslisssingen te nemen;
(c)Uitbreiding van scholingsvoorzieningen in ontwikkelingslanden;
(d)Adequate scholing van de noodzakelijke deskundigen, waaronder voorlichters;
(e)Verbetering van carrièreperspectieven;
(f)Uitwisseling van relevante kennis en technologieën, zowel voor het verzamelen van gegevens als voor het uitvoeren van voorgenomen ontwikkelingsactiviteiten, met inbegrip van niet-vervuilende technieken en de kennis die nodig is om met het bestaande investeringsstelsel een zo groot mogelijk resultaat te bereiken.
(d) Vergroting van capaciteit
18.21.De institutionele capaciteit voor het uitvoeren van samenhangend waterbeheer dient te worden onderzocht en ontwikkeld als daar duidelijk vraag naar is. De bestaande bestuurlijke structuren zullen vaak zeer goed in staat zijn om de plaatselijke waterreserves te beheren, maar er kan behoefte ontstaan aan nieuwe instellingen die bijvoorbeeld gebaseerd zijn op de gezichtspunten van stroomgebieden, districtontwikkelingsraden of commissies van plaatselijke gemeenschappen. Ofschoon water op verschillende niveaus van het sociaal-politieke systeem wordt beheerd, moeten er bij door de vraag gestuurd beheer op daarvoor in aanmerking komende niveaus waterinstellingen worden opgericht, met inachtneming van de noodzaak tot integratie met het beheer van het landgebruik.
18.22.Bij het scheppen van een omgeving die beheer op het laagst passende niveau mogelijk maakt, moet de regering zorgen voor financiële middelen en personeel, wetgeving, het opstellen van normen en voorschriften, controle en beoordeling en/of het verzamelen van gegevens van het gebruik van water en land, en het scheppen van gelegenheden voor deelname van het publiek. Internationale instellingen en donoren spelen een belangrijke rol door het verlenen van steun aan ontwikkelingslanden bij het scheppen van de vereiste stimulerende omgeving voor het samenhangend beheer van waterreserves. Hiertoe dienen donoren, voor zover van toepassing, onder andere op plaatselijk niveau in ontwikkelingslanden steun te verlenen, met inbegrip van steun aan instellingen op het niveau van de gemeenschap, niet-gouvernementele organisaties en vrouwengroepen.
B. Beoordeling van waterreserves
Uitgangspunten
18.23.Het vaststellen en beoordelen van waterreserves, waaronder het inventariseren van potentiële bronnen voor de zoetwatervoorziening, omvat de voortdurende bepaling van de bronnen, de omvang, de betrouwbaarheid en de kwaliteit van de waterreserves, en van de menselijke activiteiten waardoor die waterreserves worden aangetast. Die gegevens vormen de praktische basis voor het duurzame beheer van de waterreserves en is een noodzakelijke voorwaarde voor de beoordeling van de mogelijkheden tot ontwikkeling ervan. Er bestaat echter toenemende bezorgdheid dat terwijl steeds nauwkeuriger en betrouwbaarder informatie over waterreserves nodig is, hydrologische diensten en verwante instellingen minder dan tevoren in staat zijn om die informatie te verschaffen, vooral waar het informatie over grondwater en waterkwaliteit betreft. De belangrijkste belemmeringen zijn het gebrek aan financiële middelen voor het verzamelen van gegevens over waterreserves, de versnippering van de hydrologische diensten en de ontoereikende aantallen gekwalificeerde medewerkers. Tegelijkertijd kunnen ontwikkelingslanden steeds moeilijker toegang krijgen tot de steeds verder voortschrijdende technieken voor gegevensvergaring en -beheer. Het oprichten van nationale gegevensbestanden is echter van wezenlijk belang voor de beoordeling en/of het verzamelen van gegevens van waterreserves en voor het verminderen van de gevolgen van overstromingen, droogten, woestijnvorming en verontreiniging.
Doelstellingen
18.24.Uitgaande van het Actieplan van Mar del Plata is dit programmaterrein uitgebreid tot de jaren negentig en daarna, met de algemene doelstelling van het veilig stellen van de beoordeling en/of het verzamelen van gegevens en voorspelling van de kwantiteit en kwaliteit van waterreserves, teneinde de totale omvang van de beschikbare waterreserves in te schatten alsook hun toekomstige potentieel voor de watervoorziening, en teneinde de huidige kwaliteit ervan te bepalen, mogelijke conflicten tussen vraag en aanbod te voorspellen en een wetenschappelijk gegevensbestand op te zetten voor verstandig gebruik van waterreserves.
18.25.Dienovereenkomstig zijn de vijf volgende specifieke doelstellingen geformuleerd:
(a)Het aan alle landen beschikbaar stellen van technieken ten behoeve van het beoordelen en verzamelen van gegevens over waterreserves die op hun behoeften afgestemd zijn, ongeacht hun ontwikkelingsniveau en met inbegrip van methoden voor de beoordeling van de gevolgen van klimaatverandering voor zoetwaterreserves;
(b)Het door alle landen naar gelang hun financiële mogelijkheden laten bestemmen van financiële middelen voor de beoordeling en/of het verzamelen van gegevens over waterreserves in overeenstemming met de economische en maatschappelijke behoefte aan gegevens over waterreserves;
(c)Het waarborgen dat de beoordelingsgegevens ten volle worden benut bij het opstellen van beleidslijnen voor waterbeheer;
(d)Het door alle landen laten treffen van de institutionele regelingen die nodig zijn voor het op doelmatige en samenhangende wijze verzamelen, verwerken, opslaan, terugzoeken en verspreiden naar gebruikers van informatie over de kwaliteit en kwantiteit van beschikbare waterreserves op het niveau van stroomgebieden en aaneengesloten grondwatervoorkomens;
(e)Het door instellingen voor het beoordelen en/of verzamelen van gegevens over waterreserves laten werven en in dienst nemen van toereikende aantallen gekwalificeerd en bekwaam personeel en hen laten scholen en herscholen waar dat nodig is, zodat ze zich met succes van hun verantwoordelijkheden kunnen kwijten.
18.26.Alle staten zouden zich, naar gelang hun mogelijkheden en beschikbare middelen en via bilaterale of multilaterale samenwerking, waaronder samenwerking met de Verenigde Naties en andere betrokken organisaties, voor zover van toepassing, de volgende doelen kunnen stellen:
(a)Uiterlijk in het jaar 2000 in detail de haalbaarheid van het instellen van diensten voor het beoordelen van waterreserves bestuderen;
(b)Op de lange termijn volledig functionerende diensten beschikbaar hebben die van dichte hydrometrische netwerken gebruik maken.
Activiteiten
18.27.Alle staten zouden, naar gelang hun mogelijkheden en beschikbare middelen, via bilaterale of multilaterale samenwerking, waaronder samenwerking met de Verenigde Naties en andere betrokken organisaties, voor zover van toepassing, de volgende activiteiten kunnen ondernemen:
(a)Het opzetten van een institutioneel kader:
(i)Het tot stand brengen van geschikte beleidskaders en het stellen van nationale prioriteiten;
(ii)Het opbouwen en versterken van de institutionele voorzieningen van landen, met inbegrip van wettelijke regelingen en voorschriften, die vereist zijn voor het adequaat beoordelen en/of verzamelen van gegevens over hun waterreservesen de verlening van diensten inzake het voorspellen van overstromingen en droogte;
iii)Het tot stand brengen en onderhouden van doeltreffende samenwerking op nationaal niveau tussen de uiteenlopende instellingen die verantwoordelijk zijn voor de verzameling, opslag en analyse van hydrologische gegevens;
(iv)Het samenwerken bij het beoordelen en/of het verzamelen van gegevens over grensoverschrijdende wateren, afhankelijk van de voorafgaande instemming van alle betrokken oeverstaten.
(b)Het ontwikkelen van informatiesystemen:
(i)Het doorlichten van bestaande netwerken voor gegevensverzameling en het schatten van de toereikendheid ervan, met inbegrip van de netwerken die directe gegevens verschaffen voor het voorspellen van overstromingen en droogten;
(ii)Het verbeteren van netwerken om te voldoen aan aanvaarde richtlijnen voor de verschaffing van gegevens over waterkwantiteit en -kwaliteit voor oppervlakte- en grondwater, alsook van relevante gegevens over landgebruik;
(iii)Het toepassen van normen en andere middelen om ervoor te zorgen dat gegevens uitwisselbaar zijn;
(iv)Het verbeteren van faciliteiten en procedures voor het opslaan, verwerken en analyseren van hydrologische gegevens en het beschikbaar maken van die gegevens en de erop gebaseerde voorspellingen voor potentiële gebruikers;
(v)Databanken oprichten met informatie over de beschikbaarheid van alle soorten hydrologische gegevens op nationaal niveau;
(vi)Het uitvoeren van activiteiten voor het "redden" van gegevens, zoals de oprichting van nationale archieven inzake waterreserves;
(vii)Het toepassen van passende en beproefde technieken voor het verwerken van hydrologische gegevens;
(viii)Het afleiden van gebiedsgebonden beoordeling en/of het verzamelen van gegevensen uit hydrologische gegevens van individuele meetpunten;
(ix)Het verwerken van gegevens die via afstandswaarneming verkregen zijn en het gebruiken, voor zover van toepassing, van geografische informatiesystemen.
(c)Het verspreiden van gegevens:
(i)Het vaststellen van de behoefte aan gegevens over waterreserves ten behoeve van uiteenlopende plannen;
(ii)Het analyseren en presenteren van gegevens en informatie over waterreserves in de vorm die vereist is voor het uitstippelen en begeleiden van de sociaal-economische ontwikkeling van landen en voor gebruik bij strategieën voor milieubescherming en bij het ontwerpen en beheren van specifieke projecten die met water verband houden;
(iii)Het verschaffen van voorspellingen van en waarschuwingen voor overstromingen en droogten aan het grote publiek en de dienst burgerbescherming.
(d)Onderzoek en ontwikkeling:
(i)Het opstellen of verbeteren van onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma's op nationaal, subregionaal, regionaal en internationaal niveau ter ondersteuning van het beoordelen en/of verzamelen van gegevens over waterreserves;
(ii)Het volgen van onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten om ervoor te zorgen dat plaatselijke kennis en hulpmiddelen ten volle benut worden en dat die activiteiten aansluiten op de behoeften van het land of de landen in kwestie.
Middelen ter implementatie
(a) Financiering en kostenraming
18.28. Het secretariaat van de Conferentie schat dat voor de uitvoering van de activiteiten van dit programma per jaar (1993-2000) een gemiddeld bedrag van circa $355 miljoen nodig zou zijn, waarvan circa $145 miljoen ter beschikking zou moeten worden gesteld door de internationale gemeenschap in de vorm van schenkingen of concessionele middelen. Deze ramingen zijn slechts indicaties voor de orde van grootte van de kosten, en zijn nog niet door de regeringen beoordeeld. De werkelijke kosten en financieringsvoorwaarden zullen, ook wanneer deze eventueeel niet de vorm van zachte leningen aannemen, onder andere afhankelijk zijn van de specifieke strategieën en programma's die de regeringen zullen gaan uitvoeren.
(b) Wetenschappelijke en technische middelen
18.29. Belangrijke onderzoeksvereisten zijn onder meer (a) de ontwikkeling van mondiale hydrologische modellen ter ondersteuning van de analyse van de gevolgen van klimaatverandering en van de beoordeling en/of het verzamelen van gegevens van zeer omvangrijke waterreserves; (b) het op verschillende niveaus overbruggen van de kloof tussen de terrestrische hydrologie en ecologie, met inbegrip van de cruciale processen die met water verband houden en ten grondslag liggen aan het verlies van vegetatie en de achteruitgang van de grond en het herstel ervan; en (c) onderzoek naar de voornaamste processen bij de totstandkoming van de kwaliteit van het water, waardoor de kloof tussen hydrologische stromen en biogeochemische processen overbrugd wordt. De onderzoeksmodellen dienen voort te bouwen op studies naar hydrologisch evenwicht en ook rekening te houden met het consumptieve gebruik van water. Deze benadering dient ook, voor zover van toepassing, op het niveau van stroomgebieden te worden
toegepast.
18.30. Voor de beoordeling en/of het verzamelen van gegevens van waterreserves is het noodzakelijk dat bestaande systemen voor de overdracht, aanpassing en verspreiding van technologieën worden verbeterd en dat nieuwe technieken worden ontwikkeld voor gebruik onder praktijkomstandigheden, alsook dat de eigen capaciteit wordt ontwikkeld. Voordat tot voornoemde activiteiten kan worden overgegaan, moeten er overzichten worden opgesteld van de informatie over waterreserves die in het bezit is van overheidsdiensten, de particuliere sector, onderwijsinstellingen, deskundigen, plaatselijke watergebruiksorganisaties en anderen.
(c) Vorming
18.31. Voor het schatten van waterreserves is het nodig om goed geschoold en gemotiveerd personeel te werven, in zodanige aantallen dat zij de voornoemde activiteiten kunnen ontplooien. Op plaatselijk, nationaal, subregionaal of regionaal niveau moeten er onderwijs- en scholingsprogramma's worden opgezet of uitgebreid zodat er voldoende geschoold personeel is. Bovendien moeten het deskundige en het technische personeel aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden en een aantrekkelijke loopbaanontwikkeling in het vooruitzicht gesteld worden. Periodiek moet de behoefte aan personeel worden onderzocht, waarbij gekeken moet worden naar alle functieniveaus. Er moeten plannen worden ontworpen om in die behoefte te voorzien via onderwijs en scholing en internationale programma's van cursussen en congressen.
18.32. Omdat goedgeschoolde mensen bij uitstek belangrijk zijn voor de beoordeling en/of het verzamelen van gegevens van waterreserves en hydrologische voorspellingen dienen personeelsaangelegenheden op dit gebied bijzondere aandacht te krijgen. Het doel moet zijn om personeel aan te trekken en in dienst te nemen ten behoeve van de beoordeling en/of het verzamelen van gegevens van waterreserves en wel in voldoende aantallen en hoog genoeg opgeleid om ervoor te zorgen dat de voorgenomen activiteiten op doeltreffende wijze worden uitgevoerd. Er kan zowel op nationaal niveau als op internationaal niveau onderwijs nodig zijn, terwijl adequate arbeidsvoorwaarden een nationale verantwoordelijkheid zijn.
18.33. Aanbevolen maatregelen zijn onder meer:
(a)Het bepalen van onderwijs- en scholingsbehoeften naargelang de specifieke vereisten van afzonderlijke landen;
(b)Het opzetten en uitbreiden van onderwijs- en scholingsprogramma's over thema's die binnen de context van milieu en ontwikkeling met water verband houden, voor alle personeelscategorieën die betrokken zijn bij de beoordeling en/of het verzamelen van gegevens van waterreserves, waarbij geavanceerde onderwijstechnieken worden toegepast, voor zover van toepassing, en zowel mannen als vrouwen worden betrokken.
(c)Het ontwikkelen van een deugdelijk wervings-, personeels- en salarisbeleid voor de medewerkers van nationale en plaatselijke waterinstellingen.
(d) Vergroting van capaciteit
18.34. Het schatten van waterreserves met gebruikmaking van nationale operationele hydrometrische netwerken vereist op alle niveaus een stimulerende omgeving. De volgende nationale activiteiten zijn nodig voor het verbeteren van de nationale capaciteiten:
(a)Nagaan of de wetten en voorschriften waarop de beoordeling en/of het verzamelen van gegevens van waterreserves is gebaseerd toereikend zijn aangepast moeten worden;
(b)Het bevorderen van nauwe samenwerking tussen instanties in de watersector, vooral tussen de verschaffers en gebruikers van informatie;
(c)Het uitvoeren van beleidsmaatregelen voor waterbeheer die berusten op rëele beoordelingen van de toestand van waterreserves en van de mogelijke veranderingen daarin;
(d)Het verbeteren van de bestuurlijke capaciteiten van groepen watergebruikers, waaronder vrouwen, jongeren, inheemse bevolkingsgroepen en plaatselijke gemeenschappen, om de doelmatigheid van het watergebruik op plaatselijk niveau te verbeteren.
C. Bescherming van waterreserves, waterkwaliteit en aquatische ecosystemen
Uitgangspunten
18.35. Zoet water is een ondeelbare natuurlijke hulpbron. Lange-termijnontwikkeling van het mondiale zoete water vereist geïntegreerd beheer van waterreserves en een erkenning van de onderlinge samenhang van de elementen die verband houden met zoet water en de kwaliteitervan. Er zijn weinig delen van de wereld die nog gevrijwaard zijn van de problemen van verlies van potentiële reserves voor zoetwatervoorziening, verminderde waterkwaliteit en verontreiniging van oppervlakte- en grondwater. Grote problemen voor de waterkwaliteit van rivieren en meren ontstaan, in variabele volgorde van belang naargelang verschillende situaties, door onvoldoende gezuiverd huishoudelijk afvalwater, ontoereikende controlemechanismen voor de lozing van industrieel afvalwater, verlies en vernietiging van stroomgebieden, slecht doordachte situering van fabrieken, ontbossing, onbeperkte zwerflandbouw, en gebrekkige landbouwmethoden. Dit leidt tot het uitspoelen van voedingsstoffen en verdelgingsmiddelen. Aquatische ecosystemen worden verstoord en de biologische rijkdommen van zoetwaterreserves bedreigd. Onder bepaalde omstandigheden worden aquatische ecosystemen ook aangetast door agrarische waterprojecten zoals dammen, het verleggen van de loop van rivieren, waterinstallaties en bevloeiingssystemen. Erosie, sedimentatie, ontbossing en woestijnvorming hebben tot een grotere achteruitgang van de bodem geleid, en de aanleg van stuwmeren heeft in sommige gevallen nadelige gevolgen voor ecosystemen gehad. Veel van deze problemen zijn het gevolg van een ontwikkelingsmodel dat het milieu schaadt en van een gebrek aan maatschappelijk bewustzijn en voorlichting inzake de bescherming van oppervlakte- en grondwater. Nadelige gevolgen voor het milieu en de gezondheid van de mens zijn hiervan de meetbare consequenties, ofschoon in veel landen de middelen om deze gevolgen te onderzoeken ontoereikend zijn of niet voorhanden zijn. Het komt algemeen voor dat men de verbanden tussen het ontwikkelen, beheren, gebruiken en zuiveren van waterreserves en aquatische ecosystemen niet ziet. Een preventieve aanpak, voor zover van toepassing, is van wezenlijk belang voor het vermijden van kostbare latere maatregelen om waterreserves te saneren in gebruik te nemen en nieuwe waterreserves te ontwikkelen.
Doelstellingen
18.36. De complexe onderlinge samenhang van zoetwaterstelsels vereist dat het beheer van zoet water geïntegreerd is (dat wil zeggen dat men uitgaat van het beheer van een heel stroomgebied) en op een goede afweging berust van de behoeften van mensen en milieu-eisen. In het Actieplan van Mar del Plata heeft men reeds erkend welk wezenlijk verband er bestaat tussen projecten voor het ontwikkelen van waterreserves en de nadelige fysische, chemische, biologische, sociaal-economische en gezondheidsconsequenties ervan. De algemene milieuhyginische doelstelling werd als volgt omschreven: 'Het beoordelen van de consequenties van de uiteenlopende vormen van watergebruik voor het milieu, het ondersteunen van maatregelen die het bestrijden van ziekten in verband met water beogen, en het beschermen van ecosystemen'(deel 1, hoofdstuk 1, paragraaf C, alinea 35).
18.37. De omvang en de ernst van de verontreiniging van niet-verzadigde bodemlagen en grondwatervoorkomens zijn lang onderschat vanwege de betrekkelijk moeilijke toegankelijkheid van grondwater en het gebrek aan betrouwbare informatie over stelsels van grondwatervoorkomens. De bescherming van grondwater is derhalve een wezenlijk onderdeel van het beheer van waterreserves.
18.38. Drie doelstellingen zullen tegelijkertijd moeten worden nagestreefd om bij het beheer van waterreserves rekening te houden met waterkwaliteitsaspecten:
(a)Het handhaven van de integriteit van ecosystemen, overeenkomstig het principe van het behoud van aquatische ecosystemen, met inbegrip van de flora en fauna, en van het doeltreffend beschermen ervan tegen iedere vorm van achteruitgang, uitgaande van een heel stroomgebied;
(b)Het beschermen van de volksgezondheid, een taak die niet alleen de voorziening van veilig drinkwater vereist maar ook de bestrijding van ziekte-overbrengers in het watermilieu;
(c)Het scholen en voorlichten van personeel, hetgeen van primair belang is bij het opbouwen van voorzieningen en een noodzakelijke voorwaarde voor het beheren van de waterkwaliteit.
18.39. Alle staten zouden, naar gelang hun mogelijkheden en beschikbare middelen, via bilaterale en multilaterale samenwerking, waaronder samenwerking met de Verenigde Naties en andere betrokken organisaties, zich de volgende doelen kunnen stellen:
(a)Het inventariseren van oppervlakte- en grondwaterreserves die duurzaam ontwikkeld zouden kunnen worden en andere ontwikkelbare hulpbronnen die van water afhankelijk zijn, en het tegelijkertijd in werking stellen van programma's voor het duurzaam beschermen, behouden en verstandig gebruiken van deze hulpbronnen;
(b)Het inventariseren van alle potentiële reserves voor zoetwatervoorziening en het opstellen van plannen voor het beschermen, behouden en rationeel gebruiken ervan;
(c)Het in werking stellen van doeltreffende programma's voor het voorkomen en beperken van waterverontreiniging, uitgaande van een passend pakket van strategieën voor het bestrijden van verontreiniging aan de bron, milieu-effectrapportages en afdwingbare normen voor grote puntbronlozingen en gevaarlijke vlakbronnen, in overeenstemming met de sociaal-economische ontwikkeling van die landen;
(d)Het voor zover van toepassing deelnemen aan internationale programma's voor het controleren en beheren van de waterkwaliteit, zoals het Mondiale Bewakingssysteem voor de Waterkwaliteit (GEMS/WATER), het VN-milieuprogramma Environmentally Sound Management of Inland Waters (EMINWA), de regionale binnenvisserij-instanties van de FAO, en het Verdrag inzake watergebieden van internationale betekenis, in het bijzonder als verblijfplaats voor watervogels (het Verdrag van Ramsar);
(e)Het uiterlijk in het jaar 2000 terugdringen van het vóórkomen van ziekten die verband houden met water, door de uitroeiing van draadwormziekte (dracunculosis) en rivierblindheid (onchocerciasis);
(f)Het naar gelang de mogelijkheden en behoeften opstellen van criteria voor de biologische, hygiënische, fysische en chemische kwaliteit van alle watermassa's (oppervlakte- en grondwater) met als doel om de waterkwaliteit steeds verder te verbeteren;
(g)Het toepassen van een samenhangende benadering voor het milieuverantwoorde beheer van waterreserves, met inbegrip van de bescherming van aquatische ecosystemen en de biologische rijkdommen van zoet water;
(h)Het uitvoeren van strategieën voor het milieuverantwoorde beheer van zoet water en ermee in verband staande kust-ecosystemen, waarbij rekening gehouden wordt met de visserij, aquacultuur, beweiding, landbouwactiviteiten en biodiversiteit.
Activiteiten
18.40. Alle staten zouden, naar gelang hun mogelijkheden en beschikbare middelen, via bilaterale en multilateral samenwerking, waaronder samenwerking met de Verenigde Naties en andere betrokken organisaties, voor zover van toepassing, de volgende activiteiten kunnen ontplooien:
(a)Bescherming en behoud van waterreserves:
(i)Het ontwikkelen en uitbreiden van technische en institutionele voorzieningen voor het inventariseren en beschermen van potentiële reserves voor zoetwatervoorziening in alle sectoren van de maatschappij;
(ii)Het inventariseren van potentiële reserves voor zoetwatervoorziening en het opstellen van nationale overzichten;
(iii)Het opstellen van nationale plannen voor de bescherming en het behoud van waterreserves;
(iv)Het saneren van belangrijke, maar aangetaste stroomgebieden, vooral op kleine eilanden;
(v)Het uitbreiden van bestuurlijke en wettelijke maatregelen om de verdere aantasting van bestaande en potentieel bruikbare stroomgebieden te voorkomen.
(b)Voorkoming en bestrijding van waterverontreiniging:
(i)Het waar nodig toepassen van het principe "de vervuiler betaalt" op alle soorten verontreiniging, waarbij vervuilers ook moeten zorgen voor de schoonmaak op hun bedrijfsterrein en daarbuiten;
(ii)Het bevorderen van de bouw van zuiveringsinstallaties voor huishoudelijk en industrieel afvalwater en het ontwikkelen van geschikte zuiveringstechnieken, waarbij ook rekening gehouden wordt met deugdelijke traditionele en inheemse methoden;
(iii)Het opstellen van normen voor de lozing van effluenten en voor de ontvangende wateren;
(iv)Het opnemen van de voorzorgsbenadering in het waterkwaliteitsbeheer, voor zover van toepassing, met nadruk op minimalisering en voorkoming van verontreiniging door het gebruik van nieuwe technieken, veranderingen in produkten en processen, vermindering van verontreiniging aan de bron en hergebruik van afvalwater, regeneratie en terugwinning, zuivering en milieuverantwoorde verwijdering;
(v)Het verplicht stellen van milieu-effectrapportages voor alle grote projecten voor de ontwikkeling van waterreserves die de waterkwaliteit en aquatische systemen zouden kunnen schaden, gecombineerd met het aangeven van passende corrigerende maatregelen en een intensievere controle op nieuwe industriële installaties, afvalstorttereinen, en projecten voor de ontwikkeling van infrastructuur;
(vi)Het toepassen van risicobeoordeling en risicobeheersing bij het nemen van besluiten op dit gebied en het waarborgen dat die besluiten worden nageleefd;
(vii)Het inventariseren en toepassen van de milieutechnisch meest verantwoorde werkwijzen tegen redelijke kosten om diffuse verontreiniging tegen te gaan, en wel door een beperkt, verstandig en planmatig gebruik van stikstofhoudende kunstmest en andere chemicaliën (pesticiden, herbiciden) in de landbouw;
(viii)Het bevorderen van het gebruik van voldoende gezuiverd afvalwater in de landbouw, de aquacultuur, de industrie en andere sectoren.
(c)De ontwikkeling en toepassing van schone technologieën:
(i)Het beperken van lozingen van industrieel afvalwater, onder andere door produktietechnieken waarbij weinig afvalstoffen ontstaan en door hercirculatievan water, op een samenhangende manier en met toepassing van voorzorgsmaatregelen die ontleend zijn aan een breed gefundeerde analyse van de levenscylus;
(ii)Het zuiveren van gemeentelijk afvalwater voor veilig hergebruik in de landbouw en aquacultuur;
(iii)Het ontwikkelen van biotechnologieën voor onder andere afvalverwerking, de produktie van biologische mest en andere activiteiten;
(iv)Het ontwikkelen van geschikte methoden voor de bestrijding van waterverontreiniging, rekening houdend met deugdelijke traditionele en inheemse methoden.
(d)Bescherming van het grondwater:
(i)Het ontwikkelen van landbouwmethoden die het grondwater niet aantasten;
(ii)Het treffen van de noodzakelijke maatregelen ter vermindering van het binnendringen van zout water in waterhoudende grondlagen van kleine eilanden en kustvlakten als gevolg van de stijging van de zeespiegel of overmatig gebruik van waterhoudende grondlagen langs de kust;
(iii)Het voorkomen van verontreiniging van waterhoudende grondlagen door de reglementering van giftige stoffen die in de bodem doordringen en het instellen van beschermingszones in gebieden waar grondwater wordt aangevuld of onttrokken;
(iv)Het ontwerpen en beheren van stortterreinen uitgaande van deugdelijke hydrogeologische informatie en effectrapportages, met gebruikmaking van de best uitvoerbare en beschikbare technieken;
(v)Het bevorderen van maatregelen voor het verbeteren van de veiligheid en het intact houden van putten en putopeningen om het binnendringen van biologische ziekteverwekkers en gevaarlijke chemicaliën in grondwatervoorkomens bij putten te verminderen;
(vi)Het toezicht houden, voor zover nodig, op de kwaliteit van oppervlakte- en grondwater dat kan worden aangetast door terreinen waar giftige en andere gevaarlijke materialen worden opgeslagen.
(e)Bescherming van aquatische ecosystemen:
(i)Het saneren van vervuilde en aangetaste wateren om aquatische leefgebieden en ecosystemen te herstellen;
(ii)Saneringsprogramma's voor landbouwgronden en andere gronden, waarbij gelijke aandacht wordt geschonken aan de bescherming en het gebruik van grondwaterreserves die belangrijk zijn voor de produktiviteit van de landbouw en aan de biodiversiteit van de tropen;
(iii)Het beschermen en behouden van wetlands (omdat ze ecologisch en als leefgebied van belang zijn voor vele soorten), met inachtneming van maatschappelijke en economische factoren:
(iv)Het bestrijden van schadelijke aquatische soorten organismen die bepaalde andere aquatische soorten kunnen uitroeien.
(f)Bescherming van de biologische rijkdommen in zoet water:
(i)Het inspecteren en in de hand houden van de waterkwaliteit om duurzame ontwikkeling van zoetwatervisserij mogelijk te maken;
(ii)Het beschermen van ecosystemen tegen verontreiniging en aantasting als gevolg van de ontwikkeling van zoetwater-aquacultuurprojecten.
(g)Het uitvoeren van metingen aan en het bewaken van waterreserves en wateren waarin afvalstoffen terechtkomen:
(i)Het opbouwen van netwerken voor het uitvoeren van metingen aan en het voortdurend bewaken van wateren waarin afvalstoffen terechtkomen en op punt- en diffuse bronnen;
(ii)Het bevorderen en uitbreiden van de toepassing van milieu-effectrapportages van geografische informatiesystemen;
(iii)Het toezicht houden op bronnen van verontreiniging om de naleving van normen en voorschriften te verbeteren en de afgifte van lozingsvergunningen beter te regelen;
(iv)Het volgen van het gebruik van chemicaliën in de landbouw die schadelijk voor het milieu kunnen zijn;
(v)Het op verstandige wijze gebruiken van land om aantasting van de bodem, erosie en dichtslibbing van meren en andere watermassa's te voorkomen.
(h)Het voor zover van toepassing ontwikkelen van nationale en internationale juridische instrumenten die nodig kunnen zijn om de kwaliteit van waterreserves te beschermen, in het bijzonder voor:
(i)Het toezicht houden op en bestrijden van verontreiniging en de gevolgen ervan voor nationale en grensoverschrijdende wateren;
(ii)Het beperken van de verspreiding van luchtverontreiniging over lange afstanden;
(iii)Bestrijding van onopzettelijke en/of opzettelijke lozingen in nationale en grensoverschrijdende wateren;
(iv)Milieu-effectrapportages.
Middelen ter implementatie
(a) Financiering en kostenraming
18.41. Het secretariaat van de Conferentie schat dat voor de uitvoering van de activiteiten van dit programma per jaar (1993-2000) een gemiddeld bedrag van circa $1 miljard nodig zou zijn, waarvan circa $340 miljoen ter beschikking zou moeten worden gesteld door de internationale gemeenschap in de vorm van schenkingen of concessionele middelen. Deze ramingen zijn slechts indicaties voor de orde van grootte van de kosten, en zijn nog niet door de regeringen beoordeeld. De werkelijke kosten en financieringsvoorwaarden zullen, ook wanneer deze eventueeel niet de vorm van zachte leningen aannemen, onder andere afhankelijk zijn van de specifieke strategieën en programma's die de regeringen zullen gaan uitvoeren.
(b) Wetenschappelijke en technische middelen
18.42. Staten dienen gezamenlijke onderzoeksprojecten te uit te voeren om oplossingen voor technische problemen te zoeken die aansluiten op de omstandigheden in de uiteenlopende stroomgebieden en landen. Staten dienen in overweging te nemen om nationale onderzoekscentra uit te breiden en te ontwikkelen die onderling via netwerken verbonden zijn en ondersteund worden door regionale wateronderzoeksinstituten. Het aangaan van Noord-Zuid-samenwerkingsverbanden tussen onderzoekscentra en veldonderzoeken door internationale wateronderzoeksinstituten dient actief te worden bevorderd. Het is van belang dat een minimaal percentagevan het geld voor projecten voor de ontwikkeling van waterreserves wordt bestemd voor onderzoek en ontwikkeling, vooral waar het extern gefinancierde projecten betreft.
18.43. Voor het controleren en beoordelen van complexe watersystemen zijn vaak multidisciplinaire studies vereist, waarvoor verscheidene instituten en wetenschapsmensen bij een gezamenlijk programma betrokken zijn. Internationale programma's voor waterkwaliteit, zoals GEMS/WATER, dienen op de waterkwaliteit in ontwikkelingslanden gericht te zijn. Gebruikersvriendelijke programmatuur en Geografische Informatiesystemen (GIS), alsmede systemen als GRID dienen te worden ontwikkeld voor het verwerken, analyseren en interpreteren van de verkregen gegevens en voor het opstellen van beheerstrategieën.
(c) Vorming
18.44. Er dienen vernieuwende benaderingen te worden toegepast voor de scholing van deskundigen en het leidinggevend personeel, teneinde de veranderende behoeften en problemen het hoofd te kunnen bieden. Er is flexibiliteit en aanpassingsvermogen vereist ten aanzien van nieuwe waterverontreinigingskwesties. De scholingsactiviteiten dienen periodiek ondernomen te worden op alle niveaus binnen de organisaties die verantwoordelijk zijn voor het beheren van de waterkwaliteit, en er dienen vernieuwende lesmethoden te worden toegepast voor specifieke aspecten van toezicht op en beheer van de waterkwaliteit; het gaat hierbij onder andere om de ontwikkeling van scholingsvaardigheden, bijscholing, cursussen voor probleemoplossing, en opfriscursussen.
18.45. Geschikte benaderingen zijn onder andere het uitbreiden en verbeteren van de kennis en de bekwaamheid van het personeel van plaatselijke overheden met het oog op de bescherming, de zuivering en het gebruik van het water, vooral in stedelijke gebieden, en het opzetten van nationale en regionale technische cursussen over het beschermen en beheren van de waterkwaliteit op bestaande scholen en scholingscursussen over het beschermen en behouden van waterreserves voor laboratiorium- en veldwerkers, vrouwen en andere groepen watergebruikers.
(d) Vergroting van capaciteit
18.46. Voor de doeltreffende bescherming van waterreserves en ecosystemen tegen verontreiniging is een aanzienlijke uitbreiding vereist van de huidige capaciteiten van de meeste landen. Voor programma's voor het beheren van de waterkwaliteit is een zeker minimum aan infrastructuur en personeel vereist om technische oplossingen aan te reiken en uit te voeren en om voorschriften te handhaven. Een van de kernproblemen nu en in de toekomst is om die faciliteiten te beheren en te onderhouden. Om ervoor te zorgen dat waterreserves waar eerder in geïnvesteerd is niet verder achteruitgaan, is in een aantal gebieden onmiddellijk handelen vereist.
D. Drinkwatervoorziening en riolering
Uitgangspunten
18.47. Veilige drinkwatervoorziening en verantwoorde verwijdering van afval en afvalwater zijn van wezenlijk belang voor het beschermen van het milieu, het verbeteren van de volksgezondheid en het verminderen van armoede. Veilig water is ook van doorslaggevend belang voor vele traditionele en culturele activiteiten. Naar schatting 80 procent van alle ziekten en meer dan een derde van alle sterfgevallen in ontwikkelingslanden worden veroorzaakt door het drinken van besmet water, en gemiddeld gaat wel een tiende deel van iemands produktieve tijd verloren door ziekten die met water verband houden. Door gemeenschappelijke inspanningen in de jaren tachtig kregen honderden miljoenen van de armste mensen ter wereld stromend water en riolering. De opmerkelijkste van deze inspanningen was het in 1981 uitroepen van het Internationale Decennium voor de Drinkwatervoorziening en Sanitatie, als uitvloeisel van het Actieplan van Mar del Plata dat in 1977 door de United Nations Water Conference werd aangenomen. De algemeen aanvaarde stelling was dat 'alle volkeren ongeacht hun stadium van ontwikkeling en hun maatschappelijke en economische omstandigheden recht hebben op drinkwater in hoeveelheden en van een kwaliteit die toereikend is om hun primaire behoeften te dekken'(deel 1, hoofdstuk 1, resolutie II). Het streven van het Decennium was om voor 1990 stedelijke en plattelandsgebieden zonder voldoende voorzieningen veilig drinkwater en riolering te verschaffen, maar zelfs de ongeëvenaarde vooruitgang die in het Decennium bereikt werd, was niet genoeg. Eén op de drie mensen in ontwikkelingslanden ontbreekt het nog steeds aan deze twee meest primaire vereisten voor gezondheid en waardigheid. Er wordt ook erkend dat menselijke uitwerpselen en rioolwater belangrijke oorzaken zijn van de achteruitgang van de waterkwaliteit in ontwikkelingslanden, en de invoering van beschikbare technieken, waaronder speciaal aangepaste technieken, en de bouw van afvalwaterzuiveringsinstallaties zouden een belangrijke verbetering kunnen brengen.
Doelstellingen
18.48. In de Verklaring van New Delhi (aangenomen tijdens de Global Consultation on Safe Water and Sanitation for the 1990s, die van 10 tot 14 september 1990 in New Delhi werd gehouden) werd formeel vastgesteld dat het noodzakelijk is om iedereen op duurzame wijze en in toereikende hoeveelheden veilig water alsmede goede riolering te verschaffen, waarbij de nadruk gelegd werd op het principe 'liever iets voor iedereen dan meer voor enkelen'. Vier leidende beginselen vormen de programmadoelstellingen op dit programmaterrein:
(a)Bescherming van het milieu en waarborging van de volksgezondheid door het geïntegreerde beheer van waterreserves en van vloeibare en vaste afvalstoffen;
(b)Institutionele hervomingen waarbij een samenhangende aanpak wordt bevorderd, met inbegrip van veranderingen in procedures, mentaliteit en gedrag, en de volledige deelname van vrouwen op alle niveaus in sectorale instellingen;
(c)Gemeenschapsbeheer van diensten, ondersteund door maatregelen om plaatselijke instellingen uit te breiden voor het uitvoeren en onderhouden van water- en programma's voor riolering;
(d)Deugdelijke financiële praktijken, die bereikt worden door beter beheer van bestaande activa, en grootschalig gebruik van geschikte technologieën.
18.49. Ervaringen in het verleden hebben geleerd dat elk afzonderlijk land zich specifieke doelen moeten stellen. Op de Wereldkindertop in september 1990 vroegen staatshoofden en regeringsleiders zowel om universele toegang tot water en sanitatie als om de uitroeiing van de draadwormziekte vóór 1995. Zelfs voor het meer realistische streven om vóór 2025 voor iedereen watervoorziening te verzorgen zouden de jaarlijkse investeringen naar schatting tweemaal zo hoog moeten zijn als nu. Een realistische strategie om in de huidige en toekomstige behoeften te voorzien is dan ook om goedkopere maar adequate diensten te ontwikkelen die op het niveau van de gemeenschap kunnen worden uitgevoerd en onderhouden.
Activiteiten
18.50. Alle staten zouden, naar gelang hun mogelijkheden en beschikbare middelen, via bilaterale en multilaterale samenwerking, waaronder ook samenwerking met de Verenigde Naties en andere betrokken organisaties, voor zover van toepassing, de volgende activiteiten kunnen ontplooien:
(a)Met betrekking tot milieu en volksgezondheid:
(i)Het instellen van beschermde gebieden voor reserves voor de drinkwatervoorziening;
(ii)Hygiënische verwijdering van uitwerpselen en rioolwater, met gebruikmaking van geschikte systemen voor het zuiveren van afvalwater in stedelijke en plattelandsgebieden;
(iii)Uitbreiding van de watervoorziening in steden en op het platteland en uitbreiding van systemen voor de opvang van regenwater vooral op kleine eilanden, naast het waterleidingnet.
(iv)De bouw en uitbreiding, voor zover van toepassing, van rioolwaterzuiveringsinstallaties en afvoersystemen;
(v)Zuivering en veilig hergebruik van huishoudelijk en industrieel afvalwater in stedelijke en plattelandsgebieden;
(vi)Bestrijding van ziekten die met water verband houden.
(b)Met betrekking tot mensen en instellingen:
(i)Verbetering van het functioneren van regeringen bij het beheren van waterreserves en het tegelijkertijd volledig erkennen van de rol van plaatselijke overheden;
(ii)Bevordering van waterontwikkeling en -beheer uitgaande van het beginsel van participatie, waarbij gebruikers, plannenmakers en beleidmakers op alle niveaus betrokken zijn;
(iii)Toepassing van het beginsel dat besluiten op het laagste daarvoor in aanmerking komende niveau worden genomen, met inbegrip van het verlenen van inspraak aan het publiek en het betrekken van gebruikers bij het ontwerpen en uitvoeren van waterprojecten;
(iv)Vorming op alle niveaus, met inbegrip van speciale programma's voor vrouwen;
(v)Brede voorlichtingsprogramma's, met speciale nadruk op hygiëne, plaatselijk beheer en risicovermindering;
(vi)Internationale ondersteuningsmechanismen voor de financiering, uitvoering en follow-up van programma's.
(c)Met betrekking tot nationaal beheer en gemeenschapsbeheer:
(i)Steun en bijstand aan gemeenschappen bij het duurzaam beheren van hun eigen stelsels;
(ii)Stimulering van de rol van de plaatselijke bevolking, vooral vrouwen, jongeren, inheemse bevolkingsgroepen en plaatselijke gemeenschappen, bij het waterbeheer;
(iii)Koppelingen tussen nationale waterplannen en beheer op gemeenschapsniveau van plaatselijke wateren;
(iv)Integratie van beheer van water op gemeenschapsniveau in de algehele planvorming;
(v)Bevordering van primaire gezondheids- en milieuzorg op plaatselijk niveau, onder andere door scholing voor plaatselijke gemeenschappen in geschikte technieken voor waterbeheer en basisgezondheidszorg;
(vi)Hulp aan dienstverlenende instellingen zodat deze kosten-effectiever kunnen worden en beter op de behoeften van consumenten kunnen inspelen;
(vii)Meer aandacht voor plattelandsgebieden en arme gebieden rondom steden met weinig voorzieningen;
(viii)Verbetering van gebrekkig werkende systemen, vermindering van verspilling en veilig hergebruik van water en afvalwater;
(ix)Programma's voor verstandig watergebruik en voor de bevordering van een goede werking en onderhoud van het waterleidingsstelsel;
(x)Onderzoek naar en ontwikkeling van geschikte technische oplossingen;
(xi)Aanzienlijke vergroting van de capaciteit voor het zuiveren van stedelijk afvalwater, in overeenstemming met de toename van het waterverbruik.
(d)Met betrekking tot bewustmaking, informatie aan het publiek, en inspraak inzake:
(i)Uitbreiding van sectoraal toezicht en informatiebeheer op subnationaal en nationaal niveau;
(ii)Jaarlijkse verwerking, analyse en publikatie van de inspectieresultaten op nationaal en plaatselijk niveau als hulpmiddel voor het sectorbeheer en om bewustwording en belangstelling te bevorderen;
(iii)Gebruik van beperkte sectorindicatoren op regionaal en mondiaal niveau om de belangstelling voor de sector te stimuleren en fondsen te werven;
(iv)Verbetering van de coördinatie en de ontwikkeling en uitvoering van plannen binnen de sector met behulp van verbeterde inspectie en beter informatiebeheer, teneinde de opnamecapaciteit van de sector te vergroten, vooral bij zelfhulpprojecten op gemeenschapsniveau.
Middelen ter implementatie
(a) Financiering en kostenraming
18.51. Het secretariaat van de Conferentie schat dat voor de uitvoering van de activiteiten van dit programma per jaar (1993-2000) een gemiddeld bedrag van circa $20 miljard nodig zou zijn, waarvan circa $7,4 miljard ter beschikking zou moeten worden gesteld door de internationale gemeenschap in de vorm van schenkingen of concessionele middelen. Deze ramingen zijn slechts indicaties voor de orde van grootte van de kosten, en zijn nog niet door de regeringen beoordeeld. De werkelijke kosten en financieringsvoorwaarden zullen, ook wanneer deze eventueeel niet de vorm van zachte leningen aannemen, onder andere afhankelijk zijn van de specifieke strategieën en programma's die de regeringen zullen gaan uitvoeren.
(b) Wetenschappelijke en technische middelen
18.52. Om te zorgen dat geprojecteerde watervoorzieningsdiensten haalbaar, aanvaardbaar en duurzaam zijn, dienen de toegepaste technieken aan te sluiten bij de behoeften en beperkingen in de betrokken gemeenschap. Derhalve zullen in de ontwerpcriteria technische, gezondheids-, maatschappelijke, economische, provinciale, institutionele en milieufactoren verwerkt moeten zijn die de kenmerken, omvang en kosten van het geplande stelsel bepalen. In de desbetreffende internationale ondersteuningsprogramma's voor ontwikkelingslanden dienen onder andere de volgende punten aan de orde te komen:
(a)Het streven naar goedkope wetenschappelijke en technische middelen, voor zover praktisch haalbaar;
(b)Het gebruik van traditionele en inheemse methoden, voor zover praktisch haalbaar, om de plaatselijke betrokkenheid te maximaliseren en in stand te houden;
(c)Bijstand aan nationale technische en wetenschappelijke instellingen ter bevordering van de ontwikkeling van onderwijsprogramma's op terreinen die van wezenlijk belang zijn voor de waterzuivering en de riolering.
(c) Vorming
18.53. Om watervoorziening en riolering doeltreffende wijze op nationaal, provinciaal, gewestelijk en gemeenschapsniveau te organiseren en beheren en om de financiën zo effectief mogelijk te gebruiken moeten elk land voor voldoende geschoolde vakmensen en technici zorgen. Om dat te bereiken moeten landen plannen opstellen voor de scholing van personeel, waarbij de huidige vereisten en de toekomstige ontwikkelingen in aanmerking genomen worden. Vervolgens dienen landelijke opleidingsinstituten te worden uitgebreid en verbeterd, zodat ze een centralerol kunnen vervullen in het vergroten van de capaciteit. Ook is het van belang dat landen aan vrouwen adequate scholing verschaffen in het duurzame onderhoud van apparatuur, het beheer van waterreserves en milieuhygiëne.
(d) Vergroting van capaciteit
18.54. De uitvoering van programma's voor watervoorziening en riolering is een nationale verantwoordelijkheid. In variërende mate dient de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van projecten en de exploitatie van systemen naar alle bestuurlijke niveaus te worden gedelegeerd tot op het niveau van de gemeenschappen en individuele personen die de diensten ontvangen. Dit betekent ook dat nationale overheden, samen met de instellingen van de Verenigde Naties en andere externe instellingen die aan nationale programma's steun verlenen, mechanismen en procedures in het leven dienen te roepen om op alle niveaus samen te werken. Dit is met name belangrijk als men ten volle wil profiteren van benaderingen op gemeenschapsniveau en van het ontwikkelen op eigen kracht als middelen voor duurzaamheid. Dit brengt intensieve deelname van de gemeenschap met zich mee, ook van vrouwen, aan het bedenken, organiseren, uitvoeren en schatten van en het nemen van besluiten over projecten voor huishoudelijke watervoorziening en riolering.
18.55. De nationale capaciteiten moeten worden vergroot op alle bestuurlijke niveaus, inzake de ontwikkeling van instellingen, coördinatie, scholing en voorlichting, deelname door de gemeenschap, voorlichting op het gebied van gezondheid en hygiëne, en alfabetisering, gezien het fundamentele verband hiervan zowel met inspanningen om de volksgezondheid en de sociaal-economische omstandigheden te verbeteren door watervoorziening en riolering alsook met de gevolgen van deze capaciteiten voor de omgeving van de mens. De vergroting van de capaciteiten dient derhalve een van de eerste overwegingen te zijn bij de uitvoeringsstrategieën. De vergroting van institutionele capaciteiten is van even groot belang als de bevoorrading van en apparatuur voor de sector zodat voor beide geld ter beschikking kan worden gesteld. Dit kan geschieden in het stadium van de planvorming of formulering van het programma of project, samen met een heldere omschrijving van de doelstellingen. In dit opzicht is technische samenwerking tussen ontwikkelingslanden van doorslaggevend belang, gezien van de beschikbare overvloed aan informatie en ervaring en de noodzaak om te vermijden dat men het wiel steeds opnieuw moet uitvinden. Gebleken is dat een dergelijke gedragslijn al bij veel nationale projecten kosten-effectief is geweest.
E. Water en duurzame stadsontwikkeling
Uitgangspunten
18.56. In het begin van de volgende eeuw zal meer dan de helft van de wereldbevolking in stedelijke gebieden leven. Tegen het jaar 2025 zal dat tot 60 procent gestegen zijn, hetgeen neerkomt op circa 5 miljard mensen. Snelle groei van de bevolking in steden en industrialisering vormen in veel steden een zware belasting voor de waterreserves en voor het vermogen om het milieu te beschermen. Er moet bijzondere aandacht geschonken worden aan de toenemende gevolgen van de verstedelijking voor de vraag naar water en het waterverbruik en aan de doorslaggevende rol die plaatselijke en gemeentelijke overheden spelen bij het beheren van de voorziening, het gebruik en de zuivering van water, vooral in ontwikkelingslanden die speciale steun behoeven. Schaarste aan zoetwaterreserves en de stijgende kosten van het exploiteren van nieuwe waterreserves hebben grote invloed op de nationale ontwikkeling van industrieën, landbouw en menselijke nederzettingen, alsmede op de groei van de economie. Beter beheer van stedelijke waterreserves, met inbegrip van het uitbannen van niet-duurzame consumptiepatronen, kan een aanzienlijke bijdrage leveren aan de verlichting van de armoede en de verbetering van de gezondheid en de kwaliteit van het leven van de armen in steden en op het platteland. Veel grote stedelijke agglomeraties zijn rond riviermondingen en in kustgebieden gesitueerd. Dat leidt tot verontreiniging door gemeentelijk en industrieel afvalwater in combinatie met overgebruik van beschikbare waterreserves en vormt een bedreiging voor het mariene milieu en de zoetwaterreserves.
Doelstellingen
18.57. De ontwikkelingsdoelstelling van dit programma is om de inspanningen en capaciteit van plaatselijke en centrale overheden te ondersteunen om zo de nationale ontwikkeling en produktiviteit via milieuvriendelijk beheer van waterreserves voor stedelijk gebruik te bevorderen. Deze doelstelling wordt ondersteund door het bedenken en uitvoeren van strategieën en activiteiten om een voortdurende beschikbaarheid van betaalbaar water voor de huidige en toekomstige behoeften veilig te stellen en om de huidige tendensen tot achteruitgang en uitputting van waterreserves om te buigen.
18.58. Alle staten zouden, naar gelang hun mogelijkheden en beschikbare middelen, via bilaterale en multilaterale samenwerking, onder andere met de Verenigde Naties en andere betrokken organisaties, voor zover van toepassing, zich de volgende doelen kunnen stellen:
(a)Uiterlijk in het jaar 2000 ervoor hebben gezorgd dat alle stadsbewoners per persoon per dag ten minste 40 liter veilig water tot hun beschikking hebben en dat 75 procent van de stadsbewoners kunnen beschikken over eigen of gemeenschappelijke riolering;
(b)Uiterlijk in het jaar 2000 kwantitatieve en kwalitatieve lozingsnormen hebben opgesteld en ingevoerd voor gemeentelijk en industrieel afvalwater;
(c)Uiterlijk in het jaar 2000 ervoor hebben gezorgd dat 75 procent van de vaste afvalstoffen die in stadsgebieden worden voortgebracht, worden ingezameld en geregenereerd of op milieuverantwoorde wijze verwijderd;
Activiteiten
18.59. Alle staten zouden, naar gelang hun capaciteiten en beschikbare middelen, via bilaterale en multilaterale samenwerking, onder andere met de Verenigde Naties en andere betrokken organisaties, voor zover van toepassing, de volgende activiteiten kunnen ontplooien:
(a)Bescherming van waterreserves tegen uitputting, verontreiniging en aantasting:
(i)De invoering van hygiënische afvalverwijderingsfaciliteiten die uitgaan van milieuverantwoorde, goedkope technieken die verder uitgebouwd kunnen worden;
(ii)De uitvoering van stedelijke programma's voor de afvoer van overtollig regenwater;
(iii)De bevordering van regeneratie en hergebruik van afvalwater en vaste afvalstoffen;
(iv)De aanpak van industriële bronnen van verontreiniging om waterreserves te beschermen;
(v)De bescherming van stroomgebieden tegen aantasting van bebost gebied en tegen schadelijke activiteiten stroomopwaarts;
(vi)De bevordering van onderzoek naar de bijdrage van bossen aan duurzame ontwikkeling van waterreserves;
(vii)De bevordering van de best mogelijke werkwijzen voor het gebruik van landbouwchemicaliën, teneinde de gevolgen ervan voor waterreserves te minimaliseren.
(b)De doelmatige en rechtvaardige toewijzing van waterreserves:
(i)De aanpassing van plannen voor stadsontwikkeling aan de beschikbaarheid en duurzaamheid van waterreserves;
(ii)De vervulling van de primaire waterbehoeften van de stadsbevolking;
(iii)De invoering van watertarieven, met inachtneming van de omstandigheden in elk land en voor zover dit betaalbaar is, die de marginale en alternatieve kosten van water weerspiegelen, vooral voor produktie-activiteiten.
(c)Institutionele, wettelijke en bestuurlijke hervormingen:
(i)Het geïntegreerd beheren van waterreserves op stadsniveau;
(ii)De bevordering op nationaal en plaatselijk niveau van de uitwerking van plannen voor bodemgebruik waarin voldoende aandacht geschonken wordt aan de ontwikkeling van waterreserves;
(iii)Het gebruik van de vaardigheden en het potentieel van niet-gouvernementele organisaties, de particuliere sector en de plaatselijke bevolking, met inachtneming van de belangen van het publiek en strategische belangen bij waterreserves.
(d)Bevordering van deelname door de bevolking:
(i)Het op touw zetten van bewustmakingscampagnes om de bevolking aan te sporen verstandig met water om te springen;
(ii)Het gevoelig maken van het publiek voor de kwestie van de bescherming van de waterkwaliteit in steden;
(iii)Het stimuleren van deelname door de bevolking aan de inzameling, hergebruik en verwijdering van afvalstoffen.
(e)Steun aan de opbouw van plaatselijke voorzieningen:
(i)De opstelling van wetten en beleidsmaatregelen ter bevordering van investeringen in het stedelijk beheer van water en afval, gezien de grote bijdrage van steden aan de nationale economische ontwikkeling;
(ii)De verstrekking van beginkapitaal en technische steun aan degenen die plaatselijk materialen en diensten leveren;
(iii)De bevordering, voor zover mogelijk, van de autonomie en financiële levensvatbaarheid van stedelijke openbare nutsbedrijven op het gebied van water, vaste afvalstoffen en rioolwater;
(iv)Het in het leven roepen en in stand houden van een korps van specialisten en ondersteunend personeel voor het beheer van water, afvalwater en vaste afvalstoffen.
(f)Uitbreiding van waterleidings- en rioolvoorzieningen:
(i)De uitvoering van programma's voor het beheer van water, riolering en afvalverwijdering die op de armen in de steden gericht zijn;
(ii)De beschikbaarstelling van goedkope technieken voor watervoorziening en riolering;
(iii)Het baseren van de keuze voor technieken en diensten op de voorkeur van de gebruiker en diens bereidheid om daarvoor te betalen;
(iv)De bevordering van de actieve betrokkenheid van vrouwen in waterbeheerteams;
(v)Het stimuleren en uitrusten van plaatselijke waterschappen en watercommissies om waterleidingstelsels in de gemeenschap en gemeenschappelijke latrines te beheren, waarbij zonodig technische ondersteuning ter beschikking moet worden gesteld;
(vi)Het bestuderen van de voordelen en praktische haalbaarheid van het herstellen van bestaande slecht functionerende stelsels en van het corrigeren van tekortkomingen in de werking en het onderhoud.
Middelen ter implementatie
(a) Financiering en kostenraming
18.60. Het secretariaat van de Conferentie schat dat voor de uitvoering van de activiteiten van dit programma per jaar (1993-2000) een gemiddeld bedrag van circa $20 miljard nodig zou zijn, waarvan circa $4,5 miljard ter beschikking zou moeten worden gesteld door de internationale gemeenschap in de vorm van schenkingen of concessionele middelen. Deze ramingen zijn slechts indicaties voor de orde van grootte van de kosten, en zijn nog niet door de regeringen beoordeeld. De werkelijke kosten en financieringsvoorwaarden zullen, ook wanneer deze eventueeel niet de vorm van zachte leningen aannemen, onder andere afhankelijk zijn van de specifieke strategieën en programma's die de regeringen zullen gaan uitvoeren.
(b) Wetenschappelijke en technische middelen
18.61. In de jaren tachtig is er aanzienlijke vooruitgang geboekt bij de ontwikkeling en toepassing van goedkope technieken voor watervoorziening en riolering. Het programma voorziet in de voortzetting hiervan, met bijzondere nadruk op de ontwikkeling van geschikte technieken voor riolering en afvalverwijdering voor arme, dichtbevolkte stadsgebieden. Ook dient er internationaal informatie uitgewisseld te worden om vakmensen in deze sector op grote schaal bekend te maken met de beschikbaarheid en voordelen van geschikte goedkope technieken. In de bewustmakingscampagnes voor het publiek zal ook aandacht besteed worden aan het overwinnen van weerstand bij gebruikers tegen eenvoudige voorzieningen door de voordelen van betrouwbaarheid en duurzaamheid te benadrukken.
(c) Vorming
18.62. In vrijwel alle elementen van dit programma is impliciet de noodzaak aanwezig tot verdere verbetering van de scholing en loopbaanontwikkeling van het personeel op alle niveaus in instellingen in deze sector. Specifieke programma-activiteiten zijn gericht op de scholing en het behouden van personeel met vaardigheden op het gebied van het bij het programma betrekken van de gemeenschap, en op dat van goedkope technieken, financieel beheer en het ontwerpen van geïntegreerde plannen voor het beheren van stedelijke waterreserves. Bijzondere aandacht dient geschonken te worden aan het bevorderen van de actieve deelname van vrouwen, jongeren, inheemse bevolkingsgroepen en plaatselijke gemeenschappen aan teams voor het waterbeheer en aan het verlenen van steun aan de oprichting van waterschappen en watercommissies, waarbij passende scholing wordt verschaft voor penningmeesters, secretarissen en onderhoudspersoneel. Er dienen speciale voorlichtings- en scholingsprogramma's voor vrouwen opgezet te worden inzake de bescherming van waterreserves en de waterkwaliteit in steden.
(d) Vergroting van capaciteit
18.63. Naast scholing vormt ook het uitbreiden van institutionele, wettelijke en bestuurlijke structuren een kernelement van dit programma. Een noodzakelijke voorwaarde voor vooruitgang bij het uitbreiden van water- en rioleringsdiensten is de instelling van een institutioneel kader dat ervoor zorgt dat de echte behoeften en potentiële bijdragen van bevolkingsgroepen die het momenteel zonder voorzieningen moeten stellen terug te vinden zijn in de plannen voor stadsontwikkeling. Voor de multisectorale benadering, die een wezenlijk deel uitmaakt van het stedelijke beheer van waterreserves, zijn institutionele koppelingen op landelijk en stedelijk niveau vereist, en dit programma bevat ook voorstellen voor het oprichten van intersectorale plangroepen. Voorstellen voor krachtiger bestrijding en voorkoming van verontreiniging zijn voor hun welslagen afhankelijk van de juiste combinatie van economische en wettelijke mechanismen, ondersteund door adequate bewaking en toezicht en door betere mogelijkheden van plaatselijke overheden om milieukwesties aan te pakken.
18.64. Het opstellen van passende normen voor het ontwerpen, doelstellingen voor waterkwaliteit en lozingsvergunningen behoort derhalve tot de voorgenomen activiteiten. Dit programma omvat ook steun voor het versterken van de mogelijkheden van water- en rioleringsinstanties en voor het ontwikkelen van hun autonomie en financiële levensvatbaarheid. Erkend wordt dat het beheren en onderhouden van bestaande water- en rioleringsfaciliteiten in veel landen ernstige tekortkomingen vertoont. Derhalve is er technische en financiële steun nodig om landen bij te staan om de huidige tekortkomingen te verhelpen en capaciteiten op te bouwen om verbeterde en nieuwe stelsels in bedrijf te stellen en te onderhouden.
F. Water voor duurzame voedselproduktie en plattelandsontwikkeling
Uitgangspunten
18.65. Duurzame voedselproduktie is in toenemende mate afhankelijk van deugdelijke en doelmatige methoden voor watergebruik en -behoud, voornamelijk inzake de ontwikkeling en het beheer van irrigatieactiviteiten, waaronder ook waterbeheer van gebieden die afhankelijk zijn van regenwater, watervoorziening voor vee, binnenvisserij en bosbouw. Het veilig stellen van de voedselvoorziening heeft in veel landen een hoge prioriteit, en de landbouw moet niet alleen voedsel verschaffen voor de groeiende bevolking, maar ook water overhouden voor andere doeleinden. Het probleem is om waterbesparende technieken en beheermethoden te ontwikkelen en om door het vergroten van capaciteiten gemeenschappen in staat te stellen instituten te ontwikkelen en de plattelandsbevolking prikkels te verschaffen om nieuwe benaderingen te volgen, zowel voor landbouw afhankelijk van regenwater als voor geïrrigeerde landbouw. De plattelandsbevolking moet ook gemakkelijker aan drinkbaar water kunnen komen en over riolering kunnen beschikken. Dit is een immense opdracht, maar geen onuitvoerbare, mits op alle niveaus - plaatselijk, landelijk en internationaal - passende beleidsplannen en programma's worden uitgevoerd. Terwijl in het afgelopen decennium het landbouwareaal dat afhankelijk is van regenwater aanmerkelijk is uitgebreid, worden de produktiviteit en duurzaamheid van irrigatiestelsels nog teveel beperkt door problemen met dichtslibbing van de bodem en verzilting. Financiële en marktbeperkingen zijn ook een veelvoorkomend probleem. Bodemerosie, wanbeheer, overmatige exploitatie van bodemschatten en een felle concurrentiestrijd om water hebben de armoede, het voedselgebrek en de hongersnood in de ontwikkelingslanden vergroot. Bodemerosie als gevolg van overmatige begrazing door vee leidt ook vaak tot het dichtslibben van meren. Meestal wordt de ontwikkeling van irrigatiewerken niet ondersteund door milieu-effectrapportages die de hydrologische consequenties binnen stroomgebieden aan het licht brengen van het leiden van water van het ene stroomgebied naar het andere, noch ook door een beoordeling van de maatschappelijke gevolgen voor de bewoners van rivierdalen.
18.66. In veel landen is het feit dat er geen watervoorziening van geschikte kwaliteit is een belangrijke beperkende factor voor de produktie in de veehouderij, en onjuiste afvoer van mest onder bepaalde omstandigheden leiden tot verontreiniging van de watervoorraden voor mensen dier. De drinkwaterbehoefte van vee varieert naar gelang de soort en de omgeving waarin het vee gehouden wordt. De huidige mondiale behoefte aan drinkwater voor het vee is ongeveer 60 miljard liter per dag, en uitgaande van schattingen voor de groei van de omvang van de veehouderij zal deze dagelijkse behoefte in de afzienbare toekomst naar verwacht met 0,4 miljard liter per jaar toenemen.
18.67. Zoetwatervisserij in meren en rivieren is een belangrijke bron van voedsel en eiwitten. De binnenvisserij moet zodanig beheerd worden dat de opbrengst aan eetbare waterdieren op milieuverantwoorde wijze gemaximaliseerd wordt. Dit vereist het behoud van de waterkwaliteit en -kwantiteit, alsook van de functionele morfologie van het watermilieu. Visserij en aquacultuur kunnen echter zelf ook het aquatische ecosysteem schaden; daarom dient de ontwikkeling ervan te voldoen aan de richtlijnen voor de beperking van milieu-effecten. De huidige opbrengst van de binnenvisserij, zowel op zoetwater als brak water, is ongeveer 7 miljoen ton per jaar, en zou tegen het jaar 2000 tot 16 miljoen per jaar kunnen toenemen; een toename van de druk op het milieu zou deze stijging echter in gevaar kunnen brengen.
Doelstellingen
18.68. De belangrijkste strategische beginselen voor geïntegreerd milieuvriendelijk beheer van waterreserves op het platteland kunnen als volgt worden weergegeven:
(a)Water dient beschouwd te worden als een eindige hulpbron die een economische waarde heeft met belangrijke maatschappelijke en economische implicaties die samenhangen met het belang van het vervullen van primaire behoeften;
(b)Plaatselijke gemeenschappen moeten deelnemen aan alle fasen van het waterbeheer, waarbij ook vrouwen volledig moeten worden betrokken, gezien hun beslissende rol bij de praktische dagelijkse voorziening, het beheer en het gebruik van water;
(c)Het beheer van waterreserves moet worden ontwikkeld binnen een allesomvattend pakket aan beleidsmaatregelen voor (i) de volksgezondheid; (ii) de produktie, bescherming en distributie van voedsel; (iii) rampenbestrijdingsplannen; (iv) milieubescherming en het behoud van natuurlijke hulpbronnen;
(d)Het is noodzakelijk om de rol van de plattelandsbevolking, en vooral die van vrouwen, te erkennen en actief te ondersteunen.
18.69. Een Internationaal Actie Programma voor Water en Duurzame Landbouwontwikkeling (IAP-WASAD) is door de FAO in samenwerking met andere internationale organisaties op touw gezet. De hoofddoelstelling van dit Actieprogramma is om ontwikkelingslanden bij te staan bij het op samenhangende wijze inrichten, ontwikkelen en beheren van waterreservesom aan de huidige en toekomstige behoeften voor de landbouw te voldoen, zonder milieu-overwegingen uit het oog te verliezen.
18.70. Het Actieprogramma heeft een kader ontwikkeld voor duurzaam watergebruik in de landbouw en voorrangsgebieden aangewezen voor acties op nationaal, regionaal en mondiaal niveau. Voor 130 ontwikkelingslanden worden kwantitatieve doelen voor nieuwe irrigatiewerken, verbetering van bestaande irrigatiestelsels en terugwinning van dichtgeslibde en verzilte grond door drainage ingeschat op basis van voedselbehoeften, agrarische klimaatzones en beschikbaarheid van water en grond.
18.71. De mondiale verwachtingen van de FAO met betrekking tot irrigatie, drainage en kleinschalige waterprogramma's uiterlijk in het jaar 2000 voor 130 ontwikkelingslanden zijn als volgt: (a) 15,2 miljoen hectare nieuwe irrigatiegebieden; (b) 12 miljoen hectare verbetering of modernisering van bestaande projecten; (c) 7 miljoen hectare met nieuwe drainage- en waterbeheersingsfaciliteiten; en (d) 10 miljoen hectare kleinschalige waterprogramma's en waterbehoud.
18.72. De ontwikkeling van nieuwe irrigatiegebieden op een schaal als boven vermeld kan aanleiding geven tot milieuproblemen gezien de ermee gepaard gaande vernietiging van wetlands, waterverontreiniging, toegenomen sedimentatie en vermindering van biodiversiteit. Derhalve dienen nieuwe irrigatieprojecten vergezeld te gaan van milieu-effectrapportage, afhankelijk van de schaal van het project, voor het geval men ernstige negatieve gevolgen voor het milieu verwacht. Bij het overwegen van voorstellen voor nieuwe irrigatieprojecten dient er ook aandacht geschonken te worden aan een rationelere exploitatie en een grotere doelmatigheid of produktiviteit van eventuele bestaande projecten die voor dezelfde gebieden gebruikt kunnen worden. Technieken voor nieuwe irrigatieprojecten dienen grondig geëvalueerd te worden, met inbegrip van potentiële conflicten met andere vormen van grondgebruik. De actieve betrokkenheid van groepen waterverbruikers is een ondersteunende doelstelling.
18.73. Er dient voor gezorgd te worden dat plattelandsgemeenschappen van alle landen, naar gelang hun mogelijkheden en beschikbare middelen en voor zover van toepassing met gebruikmaking van internationale samenwerking, over voldoende veilig water en over adequate riolering kunnen beschikken om in hun gezondheidsbehoeften te voorzien en de wezenlijke kenmerken van hun plaatselijke omgeving te handhaven.
18.74. Tot de doelstellingen met betrekking tot waterbeheer voor binnenvisserij en aquacultuur behoren ook behoud van waterkwaliteit en waterkwantiteit voor optimale produktie en voorkoming van waterverontreiniging door aquacultuuractiviteiten. Het Actieprogramma streeft ernaar lidstaten bij het beheren van de binnenvisserij bij te staan, zowel door de bevordering van het duurzame beheer van de visvangst als door de ontwikkeling van milieuverantwoorde benaderingen voor de intensifiring van de aquacultuur.
18.75. De doelstellingen met betrekking tot waterbeheer voor de veehouderij zijn tweevoudig: de beschikbaarstelling van toereikende hoeveelheden drinkwater en de bescherming van de drinkwaterkwaliteit in overeenstemming met de specifieke behoeften van verschillende diersoorten. Dit vereist het in acht nemen van tolerantieniveaus voor het maximale zoutgehalte alsook de afwezigheid van ziekteverwekkende organismen. Er kunnen geen mondiale doelen worden vastgesteld als gevolg van de grote regionale variaties en variaties binnen landen.
Activiteiten
18.76. Alle staten zouden, naar gelang hun mogelijkheden en beschikbare middelen, en via bilaterale en multilaterale samenwerking, onder andere met de Verenigde Naties en andere betroken organisaties, voor zover van toepassing, de volgende activiteiten kunnen ontplooien:
(a)Waterleiding en riolering voor de armen op het platteland die het nu nog zonder deze voorzieningen moeten stellen:
(i)Het opstellen van nationale beleidslijnen en het vaststellen van begrotingsprioriteiten voor een groter bereik van deze diensten;
(ii)Het bevorderen van geschikte technologieën;
(iii)Het invoeren van geschikte kostendekkende mechanismen, met inachtneming van het bereiken van doelmatigheid en rechtvaardigheid door mechanismen voor het sturen van de vraag;
(iv)Het bevorderen van gemeenschapseigendom van en gemeenschapsrechten op waterleidings- en rioleringsfaciliteiten;
(v)Het ontwerpen van meet- en beoordelingssystemen;
(vi)Het versterken van de sector watervoorziening en riolering op het platteland met nadruk op institutionele ontwikkeling, doelmatig beheer en een passend kader voor het financieren van de diensten;
(vii)Het uitbreiden van de voorlichting over hygiëne en uitroeien van besmettingshaarden;
(viii)Het toepassen van geschikte technologieën voor waterzuivering;
(ix)Het op grote schaal treffen van maatregelen voor milieubeheer, teneinde ziekte-overbrengers te bestrijden.
(b)Doelmatig watergebruik:
(i)Het vergroten van de doelmatigheid en produktiviteit bij het gebruik van water in de landbouw, teneinde beperkte waterreserves beter te gebruiken;
(ii)Het uitbreiden van het onderzoek naar water- en bodembeheer bij irrigatie en bevloeiing door regenwater;
(iii)Het regelmatig controleren en beoordelen van de werking van irrigatiewerken om onder andere te zorgen voor het optimale gebruik en juiste onderhoud van het werk;
(iv)Het steunen van groepen watergebruikers teneinde het beheer op plaatselijk niveau te verbeteren;
(v)Het ondersteunen van het juiste gebruik van tamelijk brak water voor irrigatie.
(c)Dichtslibbing van de bodem, beperking van het zoutgehalte en drainage:
(i)Het toepassen van oppervlaktedrainage in van regenwater afhankelijke landbouw om tijdelijke dichtslibbing en overstroming van laaggelegen land te voorkomen;
(ii)Het toepassen van kunstmatige drainage in geïrrigeerde en van regenwater afhankelijke landbouw;
(iii)Het bevorderen van een gecombineerd gebruik van oppervlaktewater en grondwater, met inbegrip van inspectie en het onderzoeken van de waterhuishouding;
(iv)Het toepassen van drainage in geïrrigeerde gebieden in aride en semi-aride streken.
(d)Waterkwaliteitsbeheer:
(i)Het ontwikkelen en in gebruik nemen van kosteneffectieve meetprogramma's voor de kwaliteit van het in de landbouw gebruikte water;
(ii)Het voorkomen van schadelijke effecten van landbouwactiviteiten op de kwaliteit van water voor andere maatschappelijke en economische activiteitenen op wetlands, onder andere door optimaal gebruik van eigen grondstoffen en energie op landbouwbedrijven en de minimalisering van het gebruik van grondstoffen en energie van buiten bij landbouwactiviteiten;
(iii)Het opstellen van biologische, fysische en chemische criteria voor de kwaliteit van water voor agrarische watergebruikers en voor mariene en fluviale ecosystemen;
(iv)Het minimaliseren van afspoeling van bodemmateriaal en sedimentatie;
(v)Het op juiste wijze verwijderen van rioolwater van menselijke nederzettingen en van mest die door de intensieve veehouderij voortgebracht wordt;
(vi)Het minimaliseren van de schadelijke effecten van landbouwchemicaliën door geïntegreerde plaagbestrijding;
(vii)Het voorlichten van gemeenschappen over de verontreinigende effecten van het gebruik van kunstmest en chemicaliën op de waterkwaliteit, de veiligheid van voedsel en de volksgezondheid.
(e)Programma's voor het in gebruik nemen van waterreserves:
(i)Het opzetten van kleinschalige irrigatie- en waterleidingprojecten voor mensen en vee en voor het zuinig omgaan met water en beschermen van de bodem;
(ii)Het opstellen van grootschalige irrigatieprogramma's voor de lange termijn, met inachtneming van de gevolgen ervan voor plaatselijke gemeenschappen, de economie en het milieu;
(iii)Het stimuleren van plaatselijke initiatieven voor de samenhangende ontwikkeling en het beheer van waterreserves;
(iv)Het verschaffen van adequate technische adviezen en steun en het uitbreiden van institutionele samenwerking op het niveau van plaatselijke gemeenschappen;
(v)Het stimuleren van een wijze van landbouw bedrijven met verantwoord bodem- en waterbeheer waarbij rekening gehouden wordt met het opleidingsniveau, de mogelijkheden om plaatselijke gemeenschappen te mobiliseren en de ecologische vereisten van aride en semi-aride streken;
(vi)Het ontwerpen en in gebruik nemen van multifunctionele waterkrachtprogramma's, waarbij voldoende rekening gehouden wordt met milieu-overwegingen.
(f)Het beheer van schaarse waterreserves:
(i)Het opstellen van lange-termijnstrategieën en praktische programma's voor het gebruik van water in de landbouw in omstandigheden waar het water schaars is en voor meerdere doelen gebruikt moet worden;
(ii)Het erkennen van water als een maatschappelijk, economisch en strategisch goed bij het ontwerpen en beheren van irrigatieprojecten;
(iii)Het opstellen van gespecialiseerde programma's die gericht zijn op he voorbereid zijn op droogte, met nadruk op het bestrijden van voedselschaarste en waarborgen voor het milieu;
(iv)Het bevorderen en verbeteren van hergebruik van water in de landbouw.
(g)De watervoorziening voor vee:
(i)Het verbeteren van de kwaliteit van het water voor vee, met inachtneming van de tolerantiegrenzen van de verschillende veesoorten;
(ii)Het uitbreiden van het aantal voor vee beschikbare waterbronnen, vooral bij extensieve begrazing, teneinde zowel de afstand die nodig is om bij het water te komen te verkleinen alsook overbegrazing rond waterbronnen te voorkomen;
(iii)Het voorkomen van de besmetting van waterreserves met dierlijke uitwerpselen, teneinde de verspreiding van ziekten, in het bijzonder zoönosen, te voorkomen;
(iv)Het bevorderen van het meervoudig gebruik van watervoorraden door het stimuleren van geïntegreerde stelsels voor landbouw, veeteelt en visserij;
(v)Het bevorderen van waterverspreidingssystemen voor het vergroten van de waterretentie van extensieve weidegronden om de produktie van veevoer te bevorderen en afvloeiing te voorkomen.
(h)Binnenvisserij:
(i)Het komen tot duurzaam beheer van de visserij als onderdeel van de nationale plannen voor waterreserves;
(ii)Het bestuderen van specifieke aspecten van de hydrobiologise en de milieu-vereisten van belangrijke vissoorten in binnenwateren bij uiteenlopende waterregimes;
(iii)Het voorkomen of beperken van veranderingen in de aquatische leefomgeving door andere gebruikers of het herstellen daarvan omwille van het duurzame gebruik en behoud van de biologische diversiteit van de biologische rijkdommen van water;
(iv)Het ontwerpen en op grote schaal beschikbaar maken van milieuverantwoorde methoden voor het ontwikkelen en beheren van waterreserves voor het vergroten van de visvangst in binnenwateren;
(v)Het inrichten en onderhouden van adequate systemen voor het verzamelen en interpreteren van gegevens over waterkwaliteit en -kwantiteit en de structuur van waterlopen die verband houden met de toestand en het beheer van biologische rijkdommen van water, waaronder ook de visserij.
(i)Ontwikkeling van aquacultuur:
(i)Het ontwikkelen van milieuverantwoorde aquacultuurtechnieken die verenigbaar zijn met de plaatselijke, regionale en nationale plannen voor het beheer van waterreserves, met inachtneming van maatschappelijke factoren;
(ii)Het toepassen van geschikte aquacultuurtechnieken en de hiermee verband houdende methoden voor het ontwikkelen en beheren van waterreserves in landen die nog geen ervaring met aquacultuur hebben;
(iii)Het bepalen van de milieu-effecten van aquacultuur waarbij bijzondere aandacht geschonken wordt aan commerciële produktie-eenheden en potentiële waterverontreiniging door verwerkingsbedrijven;
(iv)Het beoordelen van de economische haalbaarheid van aquacultuur in vergelijking met alternatief gebruik van water, waarbij ook het gebruik van water van marginale kwaliteit en operationele en investeringsvereisten overwogen worden.
Middelen ter implementatie
(a) Financiering en kostenraming
18.77.Het secretariaat van de Conferentie schat dat voor de uitvoering van de activiteiten van dit programma per jaar (1993-2000) een gemiddeld bedrag van circa $13,2 miljard nodig zou zijn, waarvan circa $4,5 miljard ter beschikking zou moeten worden gesteld door de internationale gemeenschap in de vorm van schenkingen of concessionele middelen. Deze ramingen zijn slechts indicaties voor de orde van grootte van de kosten, en zijn nog niet door de regeringen beoordeeld. De werkelijke kosten en financieringsvoorwaarden zullen, ook wanneer deze eventueeel niet de vorm van zachte leningen aannemen, onder andere afhankelijk zijn van de specifieke strategieën en programma's die de regeringen zullen gaan uitvoeren.
(b) Wetenschappelijke en technische middelen
18.78. Het is dringend noodzakelijk dat landen regelmatige controle en metingen verrichten met betrekking tot waterreserves en waterkwaliteit, water- en grondgebruik en oogstopbrengsten; overzichten opstellen van aard en omvang van de ontwikkeling van waterreserves voor landbouwdoeleinden en van huidige en toekomstige bijdragen aan duurzame landbouwontwikkeling; het potentieel voor visserij- en aquacultuurontwikkeling beoordelen; en zich meer inzetten voor het op grote schaal beschikbaar stellen van gegevens ten behoeve van plannenmakers, technici, boeren en vissers. De prioriteiten voor onderzoek zijn als volgt:
(a)Het inventariseren van kwetsbare gebieden voor aanpassingsonderzoek in verband met water;
(b)Het uitbreiden van de capaciteit van instituten in ontwikkelingslanden voor het verrichten van aanpassingsonderzoek;
(c)Het verbeteren van het vertalen van de resultaten van onderzoek naar systemen in verband met water voor landbouw en visserij in praktische en gemakkelijke toepasbare technieken en het verlenen van de steun die nodig is voor de snelle toepassing daarvan in de praktijk.
18.79. De overdracht van technologieën, zowel horizontaal als vertikaal, moet worden verbeterd. Landen en externe ondersteunende instellingen dienen gezamenlijk mechanismen in het leven te roepen voor het verschaffen van kredieten, benodigde materialen, markten, passende tariefstelsels en transport. Er moet een geïntegreerde infrastructuur komen voor watervoorziening op het platteland, met inbegrip van voorzieningen voor voorlichting en scholing en ondersteunende diensten in verband met water voor de landbouw, een infrastructuur die voor meerdere doeleinden geschikt is en bevorderlijk is voor de ontwikkeling van de plattelandseconomie.
(c) Vorming
18.80. Op nationaal niveau dienen actief stappen ondernomen te worden voor scholing en voorlichting door middel van: (a) het beoordelen van de huidige en toekomstige behoeften inzake personeelsbeheer en scholing; (b) het opstellen van nationaal beleid gericht op vorming; en (c) het op gang brengen en uitvoeren van scholingsprogramma's voor personeel op alle niveaus, alsmede voor boeren. De volgende activiteiten zijn hiervoor nodig:
(a)Het vaststellen van scholingsbehoeften voor waterbeheer in de landbouw;
(b)Het uitbreiden van formele en informele scholingsactiviteiten;
(c)Het ontwerpen van praktische scholingscursussen voor het verbeteren van de voorlichting, teneinde technieken bekend te maken en de mogelijkheden van boeren uit te breiden, vooral die van kleinschalige boeren;
(d)Het op alle niveaus scholen van personeel, met inbegrip van boeren, vissers en leden van plaatselijke gemeenschappen, en in het bijzonder vrouwen;
(e)Het vergroten van de mogelijkheden voor loopbaanontwikkeling, teneinde de bekwaamheden te verbeteren van bestuurders en functionarissen op alle niveaus die betrokken zijn bij programma's voor grond- en waterbeheer.
(d) Vergroting van capaciteit
18.81. Het belang van een functioneel en samenhangend institutioneel kader op nationaal niveau ter bevordering van waterontwikkeling en duurzame landbouwontwikkeling wordt momenteel ten volle erkend. Bovendien dient er een toereikend juridisch kader van regels en voorschriften ingevoerd te worden ter bevordering van maatregelen inzake agrarisch watergebruik, drainage, waterkwaliteitsbeheer, kleinschalige waterprogramma's en het functioneren van belangenverenigingen van watergebruikers en vissers. Wetgeving die specifiek op de behoeften van de agrarische watersector is afgestemd dient overeen te stemmen met en terug te gaan op de algemene wetgeving voor het beheer van waterreserves. Op de volgende terreinen dient actie te worden ondernomen:
(a)Verbetering van het beleid inzake watergebruik voor de landbouw, de visserij en de ontwikkeling van het platteland en van wettelijke kaders voor het uitvoeren van dergelijk beleid;
(b)Voor zover nodig doorlichting, uitbreiding en herstructurering van bestaande instellingen om de mogelijkheden ervan op het gebied van wateractiviteiten te vergroten, zonder afbreuk te doen aan de noodzaak om waterreserves op het laagst mogelijke niveau te beheren;
(c)Het doorlichten en waar nodig versterken van organisatiestructuren, functionele betrekkingen en banden tussen ministeries en diensten binnen een bepaald ministerie;
(d)Het treffen van specifieke maatregelen die gericht zijn op institutionele versterking, onder andere door het opstellen van begrotingen voor lange-termijnprogramma's, scholing van personeel, prikkels, vergroting van de mobiliteit, ter beschikkingstelling van apparatuur en het instellen van coördinatiemechanismen;
(e)Uitbreiding van de betrokkenheid van de particuliere sector, voor zover van toepassing, bij scholing en voorlichting en het opbouwen van infrastructuur;
(f)Overdracht van bestaande en nieuwe technieken voor watergebruik door mechanismen te scheppen voor samenwerking en informatie-uitwisseling tussen nationale en regionale instellingen.
G. Effecten van klimaatverandering op waterreserves
Uitgangspunten
18.82. Voorspellingen van klimaatverandering op mondiaal niveau zijn onzeker. Hoewel de onzekerheden op regionaal, nationaal en plaatselijk niveau zeer veel groter zijn, moeten de belangrijkste beslissingen op nationaal niveau worden genomen. Hogere temperaturen en verminderde neerslag zouden leiden tot kleinere watervoorraden en een toegenomen vraag naar water; ze kunnen leiden tot achteruitgang van de kwaliteit van zoet water, waardoor het reeds broze evenwicht tussen vraag en aanbod in veel landen onder druk komt te staan. Zelfs als de neerslag toeneemt, bestaat er geen garantie dat de neerslag valt in de periode van het jaar dat er gebruik van gemaakt kan worden; bovendien bestaat er een kans op meer overstromingen. Stijgingen van de zeespiegel leiden er vaak toe dat zout water riviermondingen, kleine eilanden en bodemlagen bij de kust binnendringt, en dat laaggelegen kustgebieden overstromen; dit betekent een ernstig gevaar voor laaggelegen landen.
18.83. In de Ministeriële Verklaring van de Tweede Wereldklimaatconferentie staat dat 'het potentiële effect van zo'n klimaatverandering een bedreiging voor het milieu zou kunnen inhouden van een tot nu toe onbekende omvang ... en zelfs het voortbestaan van het leven zou kunnen bedreigen in sommige kleine eiland-staten en in laaggelegen kustgebieden en aride en semi-aride gebieden' (A/45/696/Bijvoegsel 1, bijlage III, preambule, alinea 2). De Conferentie erkende dat tot de belangrijkste gevolgen van klimaatverandering de gevolgen behoren voor de hydrologische kringloop en voor waterbeheerssystemen, en via deze voor sociaal-economische stelsels. Een toename in het voorkomen van extreme gebeurtenissen, zoals overstromingen en droogten,zou leiden tot meer en ernstigere rampen. De Conferentie riep dan ook op tot nationale, regionale en internationale uitbreiding van de noodzakelijke onderzoeks- en inspectieprogramma's en uitwisseling van relevante gegevens en informatie.
Doelstellingen
18.84. Vanwege de aard van dit onderwerp is in de eerste plaats meer informatie over en meer inzicht in het dreigende gevaar vereist. Voor dit onderwerp kunnen in overeenstemming met het Raamverdrag van de VN inzake klimaatverandering de volgende doelstellingen worden geformuleerd:
(a)Het verwerven van inzicht in en kwantificeren van de dreigende gevolgen van klimaatverandering voor zoetwaterreserves;
(b)Het bevorderen van de uitvoering van doeltreffende nationale tegenmaatregelen, wanneer de gevolgen in voldoende mate dreigend blijken te zijn om dat te rechtvaardigen;
(c)Het bestuderen van de mogelijke gevolgen van klimaatverandering voor gebieden die gemakkelijk ten prooi vallen aan droogten en overstromingen.
Actviteiten
18.85. Alle staten zouden, naar gelang hun mogelijkheden en beschikbare middelen, via bilaterale en multilaterale samenwerking, waaronder ook samenwerking met de Verenigde Naties en andere betrokken organisaties, voor zover van toepassing, de volgende activiteiten kunnen ontplooien:
(a)Regelmatige metingen uitvoeren met betrekking tot het hydrologische regime, waaronder ook de bodemvochtigheid, de grondwaterhuishouding, beïnvloeding van de waterkwaliteit door bodemdoordringing en verdamping, en hiermee verwante klimaatfactoren, vooral in de streken en landen die het gemakkelijkst ten prooi vallen aan de nadelige effecten van klimaatverandering en waarvan de gebieden die hier kwetsbaar voor zijn dan ook moeten worden omschreven;
(b)Het ontwikkelen en toepassen van technieken en methoden voor het beoordelen van mogelijke ongunstige gevolgen van klimaatverandering, als gevolg van veranderingen in temperatuur en neerslag en stijging van de zeespiegel, voor zoetwaterreserves en de kans op overstromingen;
(c)Het beginnen met case-studies om vast te stellen of er verbanden zijn tussen klimaatverandering en de huidige gevallen van droogte en overstromingen in bepaalde streken;
(d)Het beoordelen van de hieruit voortvloeiende maatschappelijke, economische en milieu-effecten;
(e)Het ontwikkelen en in de praktijk brengen van strategieën met betrekking tot het optreden ter bestrijding van de vastgestelde ongunstige effecten, met inbegrip van veranderingen in het grondwaterpeil, en het tegengaan van het binnendringen van zout water in waterhoudende grondlagen;
(f)Het ontplooien van landbouwactiviteiten waarbij brak water gebruikt wordt;
(g)Het leveren van een bijdrage aan de onderzoeksactiviteiten die in het kader van bestaande internationale programma's worden uitgevoerd.
Middelen ter implementatie
(a) Financiering en kostenraming
18.86. Het secretariaat van de Conferentie schat dat voor de uitvoering van de activiteiten van dit programma per jaar (1993-2000) een gemiddeld bedrag van circa $100 miljoen nodig zou zijn, waarvan circa $40 miljoen ter beschikking zou moeten worden gesteld door de internationale gemeenschap in de vorm van schenkingen of concessionele middelen. Deze ramingen zijn slechts indicaties voor de orde van grootte van de kosten, en zijn nog niet door de regeringen beoordeeld. De werkelijke kosten en financieringsvoorwaarden zullen, ook wanneer deze eventueeel niet de vorm van zachte leningen aannemen, onder andere afhankelijk zijn van de specifieke strategieën en programma's die de regeringen zullen gaan uitvoeren.
(b) Wetenschappelijke en technische middelen
18.87. Het volgen van klimaatverandering en de gevolgen ervan voor zoet water dient te geschieden in nauwe samenhang met nationale en internationale programma's voor het observeren van het milieu, vooral diegene die betrekking hebben op de atmosfeer, zoals besproken in andere delen van Agenda 21, en op de hydrosfeer, zoals besproken onder het programmaterrein B. Het analyseren van gegevens die op klimaatverandering duiden als basis voor het ontwikkelen van corrigerende maatregelen is een complexe taak. Er is uitgebreid onderzoek nodig op dit gebied en er dient rekening gehouden te worden met het werk van de Intergouvernementele Werkgroep inzake Klimaatverandering (IPCC), het Wereld Klimaat Programma, het International Geosphere-Biosphere Programme (IGBP), en andere daarvoor in aanmerking komende internationale programma's.
18.88. De ontwikkeling en uitvoering van strategieën om te kunnen optreden vereisen vernieuwend gebruik van technische middelen en technische oplossingen, waaronder ook het opzetten vanwaarschuwingsstelsels voor overstromingen en droogten en de uitvoering van projecten voor de ontwikkeling van nieuwe waterreserves, zoals dammen, aquaducten, puttenvelden, afvalwaterzuiveringsinstallaties, ontziltingsfabrieken, dijken, oevers en afvoerkanalen. Ook bestaat er behoefte aan gecoördineerde onderzoeksnetwerken zoals dat van het IGBP/Global Change System for Analysis, Research and Training (IGBP/START).
(c) Vorming
18.89. Ontwikkelingswerk en vernieuwing zijn voor hun welslagen afhankelijk van goede universitaire scholing en de motivatie van het personeel. Internationale projecten kunnen een bijdrage leveren door alternatieven aan te dragen, maar elk land moet zelf het noodzakelijke beleid opstellen en uitvoeren en eigen deskundigheid ontwikkelen voor de wetenschappelijke en technische problemen waar het mee te kampen krijgt, en heeft ook een groep toegewijde individuen nodig die de gecompliceerde kwesties kunnen uitleggen aan degenen die beleidsbeslissingen moeten nemen. Dergelijk gespecialiseerd personeel moet worden geschoold en in dienst genomen, zodat ze voor hun land deze taak kunnen vervullen.
(d) Vergroting van capaciteit
18.90. Het is echter noodzakelijk om op nationaal niveau een voorziening te treffen voor het ontwikkelen, beoordelen en uitvoeren van strategieën ter beperking van de effecten. Voor de bouw van grote technische werken en het in werking stellen van voorspellingssystemen is een aanzienlijke uitbreiding van de verantwoordelijke instellingen vereist, zowel in de openbare als de particuliere sector. Bijzonder belangrijk is de eis van een sociaal-economisch mechanisme dat voorspellingen van de gevolgen van klimaatverandering en mogelijke strategieën om te kunnen optreden kan doorlichten en de noodzakelijke oordelen kan vellen en beslissingen nemen.