|
|
||
|
|
||
Sprookje | |||
|
|||
Inhoud -
Sprookje -
Vernietiging boerenbestaan -
Agro-economische structuur
Cargill - Conclusie - Verbeek - Ontwikkelingen - Slot - Bijlagen - Links Bestellen/Downloaden/Reageren - dDH - Duurzaamsite - Landbouwsite - Verder >> |
|||
|
|||
|
________ | ____ |
DE BEDELAAR EN DE VOGELS een sprookje van onnozelheid en heerszucht
"Het heeft onze wijze koning behaagd", sprak de tovenaar rustig, en het werd ademloos stil op het marktplein. "Het heeft zijne majesteit in zijn wijsheid behaagd, dat ik u alles, maar dan ook alles zal verschaffen wat uw hart begeert. Gratis. Voor niks. In de toekomst hoeft u niet meer te werken." Er steeg gemompel op. Gratis? Nooit meer werken? Dat klonk te mooi om waar te kunnen zijn. Benauwd ingeklemd tussen de mensen stond Joch. Een ventje van een jaar of acht met stekelig haar en een iets te ernstig gezicht. Jochem heette hij eigenlijk, maar iedereen noemde hem Joch. Hij woonde zo lang als hij zich kon herinneren bij zijn oma in een klein maar gezellig huisje aan de rand van het bos. "Joch" had zijn oma vanochtend tegen hem gezegd, "Joch, je bent nu groot geworden. Ga jij vandaag alleen naar de stad om brood te kopen bij de bakker. Ik kan het niet meer. Ik word te oud." "Gratis krijgt u van mij het allerheerlijkste supra-foed, werkelijk magic. En de meest fantastische dromen in multi-dimensionale super-colour." De mensen keken elkaar aan. Die woorden kenden ze niet. Maar het klonk goed. Het zou vast mooi zijn. Opnieuw maakte de tovenaar een vloeiende beweging met zijn slanke hand en kleurige wolken stegen op, begeleid door het al een beetje vertrouwde gezellige getinkel. Joch zocht de bakker. De bakkerij was gesloten "wegens festiviteiten", zoals er met hanepoten op de lei voor de winkelruit stond. Maar Joch moest brood hebben. Zijn oma had hem gestuurd. "Alles gratis en voor niks. Nooit meer hoeft u te werken", herhaalde de rustige, vriendelijke stem van de tovenaar. "Waarom zou u werken? Waar is dat voor nodig? Ik tover alles voor u in opdracht van de koning." En nadat er opnieuw kleurige wolken en gerinkel opgestegen waren, vervolgde hij: "Er is één voorwaarde, maar ach, dat is een voorwaarde van niks. Het mag geen naam hebben. Die voorwaarde is - het is bijna te belachelijk om dit een voorwaarde te noemen - de voorwaarde is dat u van nu af aan nooit meer ongelukkig bent." De bewoners van het stadje keken elkaar vrolijk verbaasd aan. Hoe zou je ongelukkig kunnen zijn, als je zomaar voor niks het heerlijkste eten en de kleurigste dromen kreeg. "Van nu af aan zijn we dus allemaal gelukkig. Geen zorgelijke vragen dus." Even, bijna onmerkbaar, verstrakte de blik van de tovenaar. "En kijk ook niet onder dit podium", voegde hij er zo luchtig mogelijk aan toe. Onder het podium? Waarom zouden ze onder het podium kijken. De mensen haalden hun schouders op. Eindelijk had Joch de bakker gevonden. Deze stond vrolijk opgewonden - zijn wangen waren glimmend rood - met zijn buurman te praten. "Bakker", zei Joch. Maar die reageerde niet. Joch trok hem aan zijn schort. "Heeft u een brood voor mijn oma", vroeg hij zo flink mogelijk. De bakker keek hem aan en bulderde van het lachen. "Nee Joch, ik bak geen brood meer. Nooit meer. We krijgen voortaan - hoe heet het ook alweer? - supra-foed van hem." De bakker wees op de tovenaar. "Hoe heet hij" vroeg Joch, "en waarom mogen we niet onder het podium kijken?" "Hé, kleine wijsneus", lachte de bakker, "ga jij maar bij de tovenaar zoveel supra-foed halen als je nodig hebt. Het is gratis! Zeg dat maar aan je oma." Bij het podium stond een hele rij. Joch sloot achteraan aan. Iedereen kreeg net zoveel zoet geurende, chocolade-bruin glanzende broodjes als hij hebben wou. Ongevraagd kreeg iedereen er een zakje kleurige droompilletjes bij. "Gratis" zei de tovenaar nadrukkelijk, als hij het zakje overhandigde. Net buiten de stadspoort zat een bedelaar. "Heb je een korst brood voor me, Joch" vroeg hij. Deze antwoordde: "Ik heb supra-foed en droompilletjes en je mag nooit meer ongelukkig zijn en niet onder het podium kijken. En wat zal oma zeggen?" De bedelaar keek Joch onderzoekend en een beetje schichtig aan. Tot Jochs opluchting was oma niet echt boos. "We zullen het ermee moeten doen", zuchtte ze. "En die droompilletjes zal ik weggooien. Daar hebben we hier niks aan. Daarvoor is het hier veel te mooi, zo vlak bij het bos." * * *
Jaren gingen voorbij. Niemand werkte er meer in de stad. De bakker niet, de molenaar niet en de groenteboer ook niet meer. Supra-foed was er nu in allerlei smaken. En er waren nu allemaal handige machientjes en apparaten - gratis - die alle werk uit handen namen. Iedereen zat op een terrasje, praatte over koetjes en kalfjes en groette de tovenaar vriendelijk. Want die had toch maar voor alles gezorgd. Ach, het was best gezellig; een beetje saai misschien. Maar dan kon je een droompilletje nemen. Ongelukkig zijn was ouderwets. Dat kwam niet meer voor. Behalve dan bij de bedelaar. Soms had hij tranen in zijn ogen. Hij wist niet hoe dat kwam. Het ging vanzelf. Het supra-foed smaakte hem niet. Het was hem te zoet en soms had het een bittere nasmaak. Laatst had hij op iets vreemds gebeten, iets wat hij niet thuis kon brengen. Iets wat naargeestig kraakte tussen zijn kiezen. Het leek trouwens wel of de bomen er de laatste tijd wat magerder bijstonden, alsof de bladeren minder uitbundig groen waren en of er minder mussen en spreeuwen waren. Of zou hij zich dit allemaal verbeelden? Vaak zat de bedelaar met een droeve glans voor zich uit te staren, als Joch een praatje met hem kwam maken. "Ga niet de stad in", zei Joch bezorgd, "er wordt over je gepraat. Ze zeggen dat je net doet alsof je ongelukkig bent, terwijl dat niet meer kan. Want alles is gratis." Oma, die vroeger toch zo goed gehumeurd was, mopperde steeds vaker. Dat het nieuwerwetse supra-foed toch geen brood was, zoals je dat vroeger had. Dat het vast niet goed was voor je tanden en dat je er slungelig en slap van werd. Via-via had oma een zak meel weten te bemachtigen en bakte zelf zo nu en dan een brood. Joch sprokkelde hout in het bos. Inderdaad leek het er wel op of de bramen zuurder waren als vroeger en alsof er bijna geen vogels meer waren. "Wat is dat voor een rare snuiter, die zogenaamde tovenaar", zei oma op een keer knorrig tegen Joch. "Waarom zegt hij zijn naam niet en waarom deelt hij brood uit dat geen brood is. En waarom horen we nooit meer iets van die suffe koning van ons?" Ze keek Joch scherp aan: "Als jij een kerel bent, ga je die gladjakker eens vragen hoe hij heet." * * *
Toen Joch voorbij de bosjes liep, waar de bedelaar meestal zat, sprong deze op hem af. "Joch, de mussen, de spreeuwen, ze komen weer! Ik heb het gedroomd. Ik weet het zeker. We moeten het aan de koning gaan zeggen. Waar is die? Ik weet de naam van de tovenaar. De vogels vertelden het me. In mijn droom. Vannacht is het volle maan. Ik ga de vogels zoeken!" Joch keek de bedelaar vragend aan. Was deze wel goed snik? Vrolijk was hij nu in ieder geval. Vrolijker dan hij hem ooit gezien had. 's Nachts liepen de bedelaar en Joch door de stille straatjes van de stad. De maan scheen helder. De karakteristieke gevels van de oude huizen waren bekleed met een levenloos laagje blinkend gladde kunststeen. De tovenaar had het gratis gegeven aan wie maar wilde. Bij het podium hoorden Joch en de bedelaar een onbekend getik en geritsel. Overdag hadden ze dit nog nooit gehoord, zeker door het eeuwige gerinkel en getinkel. De tovenaar zat op het podium achter zijn bureau te werken. Zijn fluwelen pak was nog even mooi als vroeger en zijn kraag nog even smetteloos wit. Maar hij had wallen onder zijn ogen gekregen. "Ik verwachtte jullie", sprak hij vermoeid, toen hij Joch en de bedelaar de trap op zag komen. "Ik weet hoe je heet", krijste de bedelaar en hij danste rond het bureau. "Alles draai je om. Alle kraak en smaak haal je weg." "Je kan mijn secretaris worden", probeerde de tovenaar nog flauwtjes. Maar de bedelaar hoorde het niet, omdat er een reusachtig geruis opsteeg, alsof er duizenden, honderdduizenden vleugels klapwiekten. De planken van het podium kraakten. Met grote ogen keek Joch nu eens naar de tovenaar, die steeds bleker werd en dan weer naar de bedelaar, die steeds woester rondsprong. "Hoe heet u eigenlijk", vroeg Joch verlegen. De tovenaar werd zo mogelijk nog witter. "Ik weet hoe je heet, alles draai je om", gilde de bedelaar in zijn plaats. "STOP" schreeuwde de tovenaar. "Je kan alles krijgen wat je hebben wil. Alles. Maar niks is natuurlijk goed genoeg. Het fijnste eten, de slimste machientjes, de meeste vrije tijd, de heerlijkste dromen. Nog is het niet genoeg. Nooit is het genoeg." Het geruis van ontelbare vleugels zwol aan. Getsjilp, gekwetter, gepiep, gekras, gekrijs van duizenden en duizenden vogels. Planken sprongen los. "Sitarg heet je", riep de bedelaar. "Alles keerde je om. 'Gratis' zei je. Maar het omgekeerde is waar. Niks is gratis. Nooit was de prijs zo hoog." De tovenaar werd nu werkelijk lijk- en lijkbleek. Hij sliste, zijn tong flapperde, of waren het twee tongen? Zijn ogen zwollen op. Hij hapte naar adem om ... Toen was hij weg, een klein grijs rookwolkje achterlatend. Op hetzelfde moment brak het podium aan stukken en steeg een machtige, een enorme vlucht spreeuwen en mussen en allerlei andere vogels op. Even verduisterden zij de maan. Toen vlogen ze weg in alle richtingen. Joch bevrijdde de koning uit zijn kot onder het podium. "Bedankt" mompelde deze. "Wat wil je, mijn halve koninkrijk of trouwen met de prinses. Als er nog eens zo'n gladgejaste tovenaar aan de paleispoort komt, laat ik bij voorbaat zijn kop eraf hakken. Want dit is ook niks." Joch luisterde al niet meer, maar keek met verbazing rond. Overal zag hij werkbanken, beroete ovens en vet gereedschap, vuile manden en smerige lappen. Her en der lagen nog brokken supra-foed en vertrapte droompilletjes. Hier hadden de vogels dus gesloofd en geslaafd in de bakkerij en de fabrieken van de tovenaar. De bedelaar sprong rond tussen de puinhopen tot hij bij een enorme berg vogellijken kwam. "Hier, hier, kijk, ik wist het: de dode vogels werden door het supra-foed gemalen." * * *
Toen de burgers van het stadje wakker werden, merkten ze dat er geen supra-foed meer te krijgen was. De molenaar maalde snel een paar zakken graan tot meel en de bakker kneedde deeg en bakte brood. "Het begon te vervelen, dat gehang op die terrasjes", zei hij telkens weer tegen zijn klanten. Joch kreeg - voor deze ene keer - een gratis brood voor zijn oma. En de bedelaar? Die was nu eens vrolijk en dan weer droevig. Zoals het ging. * *
*
Verder naar de inhoudsopgave >> << Terug naar het begin van het sprookje. _ |
___ |