________ |
|
____ |
LAND-BOUWEN
uit het woordenboek
Bij het woord 'bouwen' denk ik aan metselspecie,
betonskeletten, een ranke hijskraan met een stapel gipsplaten
aan de haak.
Maar Van Dale ziet dat anders. De eerste zeven
betekenissen van dat woord hebben allemaal betrekking op de
landbouw. Pas bij nummer negen staat: "uit materialen en
onderdelen tot een geheel (een 'gebouw') samenvoegen,
construeren, optrekken, in elkaar zetten."
Het etymologisch woordenboek laat weten dat 'bouwen' een
oud Indogermaans woord is dat samenhangt met het Latijnse
'fui': 'ik was', het Litouwse 'buti': 'zijn' en het
Oudindische 'bhâvuyati': 'laten worden' of 'scheppen'.
In feite laten de woordenboeken zien hoe het woord 'land-bouw'
direct verwijst naar het fundament van ons mensen-bestaan.
... het blad van zilveren lepels te drukken op de handpers, syn.
opdieper.
bouw(-»)element.
²bouwen (overg.; bouwde, h. gebouwd) [901-
1000þwonenþ~
Lat. fui ((ik) was), Litouws bûti (zijn)]
1 (m.betr.t. de bodem)
bewerken, m.n. beploegen om er vrucht van te trekken: de
akker bouwen; bouwen, zaaien en mesten; 't is niet gemakkelijk
een
mooie rechte voor te bouwen, te ploegen 2 (abs.)
een boerderij hebben, het boerenbedrijf uitoefenen, syn.
boeren 3 het land
bezaaien met, syn. verbouwen: tarwe, boekweit bouwen
4 maaien, oogsten: koren bouwen; hooi bouwen,
gras maaien en tot
hooi laten drogen, telkens keren en inzamelen 5 kweken:
varkens, vee bouwen 6 bewerken, toebereiden
(alleen nog in):
boter bouwen, kneden, wassen, zouten, opmaken; kalk
bouwen, zie bij kalk 7 (gew.) dooreenmengen,
prakken (eten b.v.)8
zee bouwen, de zee bevaren: dit schip kan geen zee
bouwen, is
niet zeewaardig 9 uit materialen en onderdelen tot een
geheel, (een 'gebouw') samenvoegen, construeren, optrekken, in elkaar zetten ...
|
... van bos (2e nv. bovis) [rund], idg.
verwant
met koe¹; de bouvier is gefokt voor het drijven
van vee.
bouwen¹ [het land bewerken, een huis optrekken]
middelnl. bouwen, bauwen, buwen [bouwen,
bewonen, zich bevinden], oudsaksisch, oudhd.
buan, oudfries buwa, oudeng.
buan, oudnoors
bua, gotisch bauan; buiten het germ.
lat. fui [(ik)
was], litouws buti [zijn], oudindisch
bhâvuyati
(causatief) [laten worden, scheppen].
bouwen²
[zijden bovenrok] middelnl.
baude, boude, van baudekijn [lijkkleed], dat ten onrechte werd ...
|
... na Parthenos door Phidias (G. van der Leeuw).
cultuur (de (v.)) [1544 <Fr. culture
<Lat.
cultura (landbouw,
beschaving)] 1 (culturen) ontginning: een stuk grond
in cultuur
brengen 2 (culturen) bebouwing van de grond met
gewassen
3 (culturen of cultures), (culture) verbouwing van een
gewas, syn. teelt, kweek; - (ook wel) het telen van
bep. dieren,
b.v. schelp- of schaaldieren; - plantage; - ook als tweede lid
in samenst. als de volgende, waarin het eerste lid het
verbouwde noemt: aardappelcultuur,agar-agarcultuur,
bacovecultuur, betelcultuur, bloembollencultuur, boscultuur,
bramencultuur, cacaocultuur, canangacultuur, dahliacultuur,
druivencultuur, houtcultuur, katoencultuur, kokoscultuur,
meekrapcultuur, meristeemcultuur, mosselcultuur,
oestercultuur, pepercultuur, rameecultuur, rietsuikercultuur,
rijstcultuur, rubbercultuur, serradellacultuur,
sinaasappelcultuur, specerijencultuur, suikerbietencultuur,
suikerrietcultuur, tabakscultuur, tarwecultuur,
tomatencultuur, vanillecultuur, vlascultuur 4
(culturen of cultures), (culture) massa van op een geschikte
voedingsbodem aangekweekte bacteriën, schimmels e.d. van
een bepaalde soort, syn. kweek 5 (g.mv.)
beschaving, ontwikkeling, verfijning van het geestelijk en
zedelijk leven, resp.
het daarin bereikte peil: de bloei der cultuur; een gevaar
voor de
cultuur; cultuur is meer dan civilisatie
6
(culturen) de toestand van de beschaving ...
|
* *
*
Verder naar de beeldengroep >>
<< Terug naar het begin van dit artikel.
Naar de inhoudsopgave van
de wraak van Idyllis
_
|
___ |