HOOFDSTUK 20 MILIEUVERANTWOORD BEHEER VAN GEVAARLIJKE AFVALSTOFFEN MET INBEGRIP VAN DE VOORKOMING VAN ILLEGALE INTERNATIONALE HANDEL IN GEVAARLIJKE AFVALSTOFFEN
INLEIDING
20.1.Doeltreffende controle op produktie, opslag, verwerking, recycling en hergebruik, vervoer, terugwinning en verwijdering van gevaarlijke afvalstoffen is van het allerhoogste belang uit het oogpunt van gezondheid, milieubescherming en beheer van natuurlijke rijkdommen, en voor duurzame ontwikkeling. Dit vereist de actieve medewerking en deelname van de internationale gemeenschap, nationale overheden en de industrie. Onder de industrie wordt hier verstaan grote industriële ondernemingen, zowel multinationaal als nationaal.
20.2.Het voorkomen van het ontstaan van gevaarlijke afvalstoffen en de sanering van vervuilde terreinen zijn de kernelementen, en beide vereisen kennis, ervaren mensen, faciliteiten, financiële middelen en technische en wetenschappelijke capaciteiten.
20.3.De in dit hoofdstuk geschetste activiteiten staan in nauw verband met en hebben gevolgen voor veel van de programmaterreinen die in andere hoofdstukken beschreven worden, zodat een samenhangende totaalbenadering van het beheer van gevaarlijke afvalstoffen noodzakelijk is.
20.4.Er bestaat internationale bezorgdheid dat een deel van de grensoverschreidende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen in strijd met de bestaande nationale wetten en internationale instrumenten wordt uitgevoerd, met negatieve gevolgen voor het milieu en de volksgezondheid in alle landen, in het bijzonder de ontwikkelingslanden.
20.5.In sectie I van resolutie 44/226 van 22 december 1989 verzocht de Algemene Vergadering alle regionale commissies om, binnen de ter beschikking staande middelen, een bijdrage te leveren aan de voorkoming van de sluikhandel in giftige en gevaarlijke produkten en afvalstoffen door die sluikhandel en de gevolgen ervan voor milieu en gezondheid te observeren en op regionaal niveau te evalueren. De Vergadering verzocht de regionale commissies tevens om met elkaar en met het UNEP samen te werken, teneinde het onderzoek naar en de controle op de sluikhandel in giftige en gevaarlijke produkten en afvalstoffen doelmatig en gecoördineerd te kunnen laten verlopen.
Algemene doelstelling
20.6.De algemene doelstelling, in het kader van een geïntegreerd levenscyclusbeheer, is om het ontstaan van gevaarlijke afvalstoffen zo veel mogelijk te voorkomen en te beperken,alsook om die afvalstoffen zodanig te beheren dat ze geen schade aan de gezondheid en het milieu toebrengen.
Algemene doelen
20.7.De algemene doelen zijn:
(a)Het voorkomen of minimaliseren van het ontstaan van gevaarlijke afvalstoffen als onderdeel van een algemene, geïntegreerde benadering van schonere produktiemethoden; het elimineren of tot een minimum beperken van grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen, in overeenstemming met een milieuverantwoord en doelmatig beheer van dergelijke afvalstoffen; en de garantie dat in het land van oorsprong zoveel mogelijk milieuverantwoorde alternatieven voor het beheer van gevaarlijke afvalstoffen worden nagestreefd (het beginsel van de zelfvoorziening). Bij grensoverschrijdende overbrenging moet sprake zijn van milieuoverwegingen of economische noodzaak en moet uitgegaan worden van overeenkomsten tussen de betrokken landen;
(b)Ratificatie van het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrengingen van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan, en de spoedige uitwerking van ermee samenhangende protocollen, zoals het protocol betreffende aansprakelijkheid en schadeloosstelling, instrumenten en richtlijnen, teneinde de implementatie van het Verdrag van Bazel te vergemakkelijken;
(c)Ratificatie en volledige implementatie door de betrokken landen van het Verdrag van Bamako inzake het verbod op de invoer in Afrika en de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen binnen Afrika, en de spoedige uitwerking van een protocol over aansprakelijkheid en schadeloosstelling;
(d)Uitbanning van de uitvoer van gevaarlijke afvalstoffen naar landen, die afzonderlijk of via internationale afspraken, de invoer van dergelijke afvalstoffen verbieden, zoals de landen die partij zijn bij het Verdrag van Bamako, het vierde Verdrag van Lomé of andere relevante overeenkomsten die in een dergelijk verbod voorzien.
20.8.De volgende programmaterreinen komen in dit hoofdstuk aan de orde:
(a)Bevordering van het voorkómen en tot een minimum terugbrengen van gevaarlijke afvalstoffen;
(b)Bevordering en versterking van de institutionele capaciteit voor het beheer van gevaarlijke afvalstoffen;
(c)Bevordering en versterking van de internationale samenwerking bij de behandeling van grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen;
(d)Voorkoming van internationale sluikhandel in gevaarlijke afvalstoffen.
PROGRAMMATERREINEN
A.Bevordering van het voorkómen en tot een minimum terugbrengen van gevaarlijke afvalstoffen
Uitgangspunten
20.9.De volksgezondheid en de kwaliteit van het milieu gaan voortdurend achteruit als gevolg van de toenemende hoeveelheid gevaarlijke afvalstoffen die geproduceerd worden. De directe en indirecte kosten voor de samenleving en voor individuele burgers als gevolg van het ontstaan, het hanteren en het verwijderen van dergelijke afvalstoffen worden steeds hoger. Het is derhalve van het grootste belang de kennis en voorlichting over de economische aspecten van de voorkoming van het ontstaan van gevaarlijke afvalstoffen en het beheer ervan te bevorderen, met inbegrip van de voorlichting over de gunstige gevolgen hiervan voor de werkgelegenheid en het milieu, teneinde ervoor te zorgen dat de noodzakelijke kapitaalinvestering door middel van economische stimulansen in ontwikkelingsprogramma's beschikbaar komt. Een van de eerste prioriteiten in het beheer van gevaarlijke afvalstoffen is minimalisering, als onderdeel van een meer omvattende benadering van het veranderen van industriële processen en consumptiepatronen door het voorkómen van verontreiniging en door strategieën voor schonere produktiemethoden.
20.10.Tot de belangrijkste factoren in deze strategieën behoort de herwinning van gevaarlijk afval door omzetting ervan in bruikbaar materiaal. De toepassing en aanpassing van bestaande technologieën en de ontwikkeling van nieuwe technologieën die weinig afval voortbrengen, behoren derhalve momenteel tot de kernpunten bij de beperking van gevaarlijk afval.
Doelstellingen
20.11.De doelstellingen van dit programmaterrein zijn:
(a)Het zoveel mogelijk beperken van het ontstaan van gevaarlijke afvalstoffen, als onderdeel van een geïntegreerde benadering van schonere produktiemethoden;
(b)Het optimaal benutten van materialen door de reststoffen van produktieprocessen te gebruiken, voorzover dit praktisch haalbaar en uit milieuoogpunt verantwoord is;
(c)Het vergroten van kennis en voorlichting over de economische aspecten van het voorkomen van gevaarlijk afval en het beheer ervan.
20.12.Om die doelstellingen te bereiken en daarmee de effecten van en kosten voortvloeiend uit de industriële ontwikkeling te verminderen, dienen landen die in staat zijn op de vereiste technologieën over te gaan zonder hun ontwikkeling te schaden, onder meer de volgende beleidsmaatregelen te nemen:
(a)Het integreren van schonere produktiemethoden en minimaliseren van gevaarlijk afval in iedere vorm van planning, en het stellen van specifieke doelen;
(b)Het bevorderen van het gebruik van regelgevings- en marktmechanismen.
(c)Het vaststellen van een tussentijds doel voor de stabilisatie van de hoeveelheid gevaarlijk afval die geproduceerd wordt;
(d)Het opstellen van programma's en beleidslijnen voor de lange termijn, zonodig met inbegrip van het aangeven van streefdoelen, voor het verminderen van de hoeveelheid gevaarlijk afval die per eenheid produkt ontstaat;
(e)Het tot stand brengen van een kwalitatieve verbetering van afvalstromen, hoofdzakelijk door middel van activiteiten die gericht zijn op het verminderen van de gevaarlijke aspecten ervan;
(f)Het bevorderen van het opstellen van efficiënte beleidsmaatregelen en methoden voor de voorkoming van het ontstaan van gevaarlijk afval en het beheer ervan, met inachtneming van de graad van ontwikkeling van elk land.
Activiteiten
(a) Beheersactiviteiten
20.13.De volgende activiteiten dienen te worden ondernomen:
(a)Regeringen dienen normen of inkoopspecificaties op te stellen of te wijzigen om benadeling van hergebruikt materiaal te vermijden, mits dergelijk materiaal milieuverantwoord is;
(b)Regeringen dienen, naar gelang hun mogelijkheden en met behulp van multilaterale samenwerking, waar toepasselijk economische en wettelijke stimulansen te bieden om industriële vernieuwing in de richting van schonere produktiemethoden te bevorderen, teneinde de industrie ertoe aan te sporen te investeren in preventieve en/of recycling-technieken om zo een milieuhygiënisch verantwoord beheer van alle gevaarlijke afvalstoffen, inclusiefopnieuw te gebruiken afvalstoffen, te garanderen, en om investeringen ten behoeve van de minimalisering van afvalstoffen te bevorderen;
(c)Regeringen dienen onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten te intensiveren op het gebied van kosten-effectieve alternatieven voor processen en stoffen die nu aanleiding zijn tot de vorming van gevaarlijke afvalstoffen die bijzondere problemen opleveren voor milieuverantwoorde vernietiging of verwerking, waarbij - zodra dit haalbaar is - de mogelijkheid overwogen moet worden van het geleidelijk geheel stopzetten van produktie en verbruik van die stoffen die een onredelijk groot of anderszins onbeheersbaar risico opleveren en giftig, moeilijk afbreekbaar en biologisch accumulatief zijn. De nadruk moet liggen op alternatieven die voor ontwikkelingslanden economisch toegankelijk zouden kunnen zijn;
(d)Regeringen dienen, al naar gelang hun capaciteiten en beschikbare middelen en, voor zover van toepassing, in samenwerking met de Verenigde Naties en andere relevante organisaties en industrieën, de vestiging te ondersteunen van binnenlandse faciliteiten voor de verwerking van gevaarlijke afvalstoffen uit eigen land;
(e)Regeringen van ontwikkelde landen dienen de overdracht aan ontwikkelingslanden te bevorderen van milieuverantwoorde technieken en kennis over schone technologie en produktiemethoden met weinig afvalstoffen, conform het gestelde in hoofdstuk 34, hetgeen zal leiden tot veranderingen die vernieuwing in de hand werken. Regeringen dienen met de industrie samen te werken om, voorzover van toepassing, richtlijnen en gedragscodes op te stellen die leiden tot schonere produktiemethoden via sectorale organisaties voor handel en industrie.
(f)In die gevallen waarin het ontstaan van gevaarlijk afval onvermijdelijk is, dienen regeringen het bedrijfsleven te stimuleren om afvalstoffen op, of zo dicht mogelijk bij de plaats waar ze voortgebracht worden te behandelen, herwinnen, hergebruiken en verwijderen, voorzover het bedrijfsleven een en ander zowel economisch als milieutechnisch doelmatig kan implementeren;
(g)Regeringen dienen de beoordeling van technologie te bevorderen, bijvoorbeeld via centra voor aspectenonderzoek;
(h)Regeringen dienen schonere produktiemethoden te stimuleren door het oprichten van centra die scholing en voorlichting verschaffen op het gebied van milieuverantwoorde technologieën;
(i)De industrie dient systemen voor milieubeheer op te zetten, met inbegrip van milieu-effectrapportages voor produktie- en distributiecentra, om vast te stellen waar schonere produktiemethoden vereist zijn;
(j)Een relevante en daartoe bevoegde organisatie van de VN dient in samenwerking met andere organisaties het voortouw te nemen om richtlijnen op te stellen voor het schatten van de kosten en baten van verschillende mogelijkheden om over te gaan op schonere produktiemethoden, minimalisering van afval en milieuverantwoord beheer van gevaarlijke afvalstoffen, met inbegrip van de sanering van vervuilde terreinen, waarbij, voorzover van toepassing, rekening gehouden dient te worden met het rapport van de in 1991 in Nairobi gehouden vergadering van door regeringen aangewezen deskundigen over een internationale strategie en een actieprogramma, met inbegrip van technische richtlijnen voor het milieuverantwoord beheer van gevaarlijke afvalstoffen; dit alles in het bijzonder in de context van het werk van het Verdrag van Bazel, dat momenteel nader uitgewerkt wordt onder auspiciën van het secretariaat van het UNEP;
(k)Regeringen dienen regels op te stellen waarin wordt vastgelegd dat bedrijven uiteindelijk verantwoordelijk zijn voor de milieuverantwoorde verwijdering van de gevaarlijke afvalstoffen die bij hun activiteiten ontstaan.
(b) Gegevens en informatie
20.14.De volgende activiteiten dienen te worden ondernomen:
(a)Regeringen dienen, bijgestaan door internationale organisaties, mechanismen op te zetten voor het evalueren van de bestaande informatiesystemen;
(b)Regeringen dienen landelijke en regionale coördinatiecentra en netwerken voor het verzamelen en verspreiden van informatie op te richten die voor overheidsinstellingen, bedrijven en andere niet-gouvernementele organisaties gemakkelijk toegankelijk en te gebruiken zijn;
(c)Internationale organisaties dienen via het UNEP Cleaner Production Programme en de ICPIC de bestaande systemen voor het verzamelen van gegevens over schonere produktiemethoden uit te breiden en te verbeteren;
(d)Alle instellingen en organisaties van de Verenigde Naties dienen het gebruik en de verspreiding te bevorderen van informatie die via het netwerk van het Cleaner Production Programme verzameld is;
(e)De OESO dient in samenwerking met andere organisaties een uitgebreid onderzoek te doen naar, en informatie te verspreiden over, ervaringen van lidstaten met het toepassen van economische regelgevingsprogramma's en stimulerende maatregelen voor het beheer van gevaarlijk afval en voor het gebruik van schone technologieën waarbij het ontstaan van dergelijke afvalstoffen wordt voorkomen;
(f)Regeringen dienen industrieën aan te moedigen openheid te betrachten bij hun bedrijfsvoering en relevante informatie te verschaffen aan bevolkingsgroepen die door het ontstaan, het beheer en de verwijdering van gevaarlijke afvalstoffen geschaad zouden kunnen worden.
(c) Internationale en regionale samenwerking en coördinatie
20.15.Internationale en regionale samenwerkingsverbanden dienen de ratificatie door landen van de Verdragen van Bazel en Bamako aan te moedigen en de implementatie van die verdragen te stimuleren. Regionale samenwerking zal noodzakelijk zijn om desgewenst tot soortgelijke overeenkomsten te komen in delen van de wereld buiten Afrika. Voorts is er behoefte aan doeltreffende coördinatie van internationale, regionale en nationale beleidslijnen en instrumenten. Een andere voorgestelde activiteit is samenwerking bij het observeren van de gevolgen van het beheer van gevaarlijke afvalstoffen.
Middelen ter implementatie
(a) Financiering en kostenraming
20.16.Het secretariaat van de Conferentie schat dat voor de implementatie van de activiteiten van dit programma de internationale gemeenschap per jaar (1993-2000) een gemiddeld bedrag van circa $750 miljoen ter beschikking zou moeten stellen, in de vorm van schenkingen of concessionele middelen. Deze ramingen zijn slechts indicaties voor de orde van grootte van de kosten, en zijn nog niet door de regeringen beoordeeld. De werkelijke kosten en financieringsvoorwaarden zullen, ook wanneer deze eventueel niet de vorm van zachte leningen aannemen, onder andere afhankelijk zijn van de specifieke strategieën en programma's die de regeringen zullen gaan implementeren.
(b) Wetenschappelijke en technische middelen
20.17.De volgende activiteiten dienen te worden ondernomen op het gebied van technologische ontwikkeling en onderzoek:
(a)Regeringen dienen, naar gelang hun capaciteiten en beschikbare middelen en, voorzover van toepassing, in samenwerking met de Verenigde Naties en andere relevante organisaties en met industrieën, aanzienlijk meer financiële steun te geven aan technologische onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma's, inclusief het gebruik van biotechnologie;
(b)Staten dienen, voorzover van toepassing in samenwerking met internationale organisaties, de industrie ertoe aan te sporen onderzoek te bevorderen en te ondernemen naar het geleidelijk afschaffen van processen die het grootste milieurisico opleveren op grond van de erbij voortgebrachte gevaarlijke stoffen;
(c)Staten dienen het bedrijfsleven aan te moedigen om plannen op te stellen voor de integratie van schonere produktiemethoden in het ontwerpen van produkten en in de bedrijfsvoering;
(d)Staten dienen het bedrijfsleven aan te moedigen om verantwoordelijkheid voor de zorg voor het milieu te dragen door vermindering van de hoeveelheden gevaarlijk afval en door te zorgen voor milieuverantwoord hergebruik, recycling en herwinning van gevaarlijke afvalstoffen, alsook de definitieve verwijdering ervan.
(c) Vorming
20.18.De volgende activiteiten dienen te worden ondernomen:
(a)Regeringen, internationale organisaties en de industrie dienen industriële scholingsprogramma's te steunen, waarin de voorkoming van het ontstaan van gevaarlijk afval en minimaliseringstechnieken aan bod komen en waarbij op plaatselijk niveau demonstratieprojecten opgezet worden om geslaagde voorbeelden van schonere produktiemethoden te kunnen laten zien;
(b)Het bedrijfsleven dient de grondbeginselen van schonere produktie en praktijkvoorbeelden in scholingsprogramma's op te nemen en per sector of land demonstratieprojecten en -netwerken opzetten;
(c)Alle sectoren van de maatschappij dienen campagnes op te zetten ten behoeve van de bewustwording van schonere produktiemethoden en een dialoog en partnerschap stimuleren tussen de industrie en andere partijen.
(d) Vergroting van capaciteit
20.19.De volgende activiteiten dienen te worden ondernomen:
(a)Regeringen van ontwikkelingslanden dienen, in samenwerking met de industrie en met medewerking van in aanmerking komende internationale organisaties, overzichten op te stellen van produktiemethoden die leiden tot gevaarlijke afvalstoffen, teneinde hun behoeften te bepalen met betrekking tot de overdracht van technologieën en de implementatie van maatregelen voor het milieuverantwoord behandelen van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan;
(b)Regeringen dienen in hun nationale planning en wetgeving een samenhangende benadering voor milieubescherming op te nemen, die uitgaat van voorkoming en vermindering van het ontstaan van gevaarlijk afval, met inachtneming van het principe dat 'de vervuiler betaalt', en moeten tevens programma's starten voor vermindering van de hoeveelheid gevaarlijk afval, die doelstellingen en een adequaat milieubeheer dienen te omvatten;
(c)Regeringen dienen met de industrie per sector samen te werken aan campagnes voor schonere produktiemethoden en minimalisering van de hoeveelheid gevaarlijk afval, alsook aan de vermindering van dergelijke afvalstoffen en de uitstoot van andere stoffen;
(d)Regeringen dienen het voortouw te nemen bij het, waar nodig, instellen en verbeteren van nationale procedures voor milieu-effectrapportage, uitgaande van het principe van integraal ketenbeheer voor gevaarlijke afvalstoffen, teneinde mogelijkheden te bepalen voor de minimalisering van het ontstaan van gevaarlijke afvalstoffen door middel van veiliger behandeling, opslag, verwijdering en vernietiging;
(e)Regeringen dienen in samenwerking met de industrie en de desbetreffende internationale organisaties procedures te ontwerpen waarmee toezicht kan worden gehouden op de toepassing van integraal ketenbeheer, met inbegrip van milieu-verslaglegging.
(f)Bilaterale en multilaterale instanties voor ontwikkelingsbijstand dienen de financiële steun voor de overdracht van schonere technologieën naar ontwikkelingslanden, ook voor het midden- en kleinbedrijf, aanmerkelijk te vergroten.
B.Bevordering en versterking van de institutionele capaciteit voor het beheer van gevaarlijke afvalstoffen
Uitgangspunten
20.20.Veel landen ontbreekt het aan capaciteit om gevaarlijke afvalstoffen te behandelen en te beheren. Dit wordt in de eerste plaats veroorzaakt door een ontoereikende infrastructuur, onvolkomenheden in de regelgeving, onvoldoende voorlichtings- en scholingsprogramma's en een gebrek aan coördinatie tussen de verschillende ministeries en instellingen die bij de uiteenlopende aspecten van afvalbeheer betrokken zijn. Bovendien is er een gebrek aan kennis omtrent milieuverontreiniging en het ermee samenhangende gevaar voor de volksgezondheid door blootstelling van bevolkingsgroepen, in het bijzonder vrouwen en kinderen, en ecosystemen aan gevaarlijke afvalstoffen; omtrent de inschatting van risico's; en omtrent de eigenschappen van afvalstoffen. Er dienen onmiddellijk stappen ondernomen te worden om vast te stellen welke bevolkingsgroepen een verhoogd risico lopen en om waar nodig maatregelen te treffen. Een van de voornaamste prioriteiten bij het waarborgen van milieuverantwoord beheer van gevaarlijke afvalstoffen is het aanbieden van bewustwordings-, voorlichtings- en scholingsprogramma's die alle niveaus van de samenleving bestrijken. Ook moeten onderzoeksprogramma's worden opgezet om de aard van gevaarlijke afvalstoffen vast te stellen, om de mogelijke milieu-effecten ervan te voorspellen en om technologieën te ontwikkelen om veilig met die afvalstoffen om te gaan. Ten slotte is het nodig om de capaciteit te vergroten van instellingen die verantwoordelijk zijn voor het beheer van gevaarlijke afvalstoffen.
Doelstellingen
20.21.De doelstellingen in dit programmagebied zijn:
(a)Het op nationaal niveau treffen van passende maatregelen ten aanzien van coördinatie, wetgeving en regelgeving voor een milieuverantwoord beheer van gevaarlijke afvalstoffen, met inbegrip van de implementatie van internationale en regionale overeenkomsten;
(b)Het opzetten van programma's die het publiek bewust moeten maken van en voorlichten over de problemen van gevaarlijke afvalstoffen die ervoor moeten zorgen dat er in alle landen basisprogramma's voor voorlichting en scholing beschikbaar komen voor de werknemers in de industrie en bij de overheid;
(c)Het opzetten in verschillende landen van uitgebreide onderzoeksprogramma's op het gebied van gevaarlijke afvalstoffen;
(d)Het verbeteren van de voorzieningen in dienstverlenende bedrijven om deze in staat te stellen gevaarlijke afvalstoffen te behandelen en internationale netwerken op te bouwen;
(e)Het opbouwen in alle ontwikkelingslanden van eigen capaciteiten om het personeel op alle niveaus voor te lichten en op te leiden voor een milieuverantwoorde omgang met en controle op gevaarlijk afval en een milieuverantwoorde verwerking van zulke stoffen;
(f)Het bevorderen van de evaluatie van de gevaren waaraan mensen blootstaan door de nabijheid van stortplaatsen voor gevaarlijk afval en het vaststellen van eventueel benodigde corrigerende maatregelen;
(g)Het vergemakkelijken van de evaluatie van de effecten en risico's van gevaarlijke afvalstoffen voor de menselijke gezondheid en het milieu door het ontwerpen van passende procedures, methoden en criteria, richtlijnen en normen met betrekking tot vloeibare afvalstoffen;
(h)Het verbeteren van de kennis omtrent de gevolgen van gevaarlijke afvalstoffen voor de menselijke gezondheid en het milieu;
(i)Het ter beschikking stellen aan regeringen en het grote publiek van informatie over de gevolgen van gevaarlijke afvalstoffen, met inbegrip van infectueuze afvalstoffen, voor de menselijke gezondheid en het milieu.
Activiteiten
(a) Beheersactiviteiten
20.22.De volgende activiteiten dienen te worden ondernomen:
(a)Regeringen dienen overzichten (waaronder geautomatiseerde) op te stellen en bij te houden van gevaarlijke afvalstoffen en de plaatsen waar ze verwijderd worden, alsook van vervuilde terreinen die gesaneerd moeten worden, en evalueren welke risico's er zijn voor de menselijke gezondheid en het milieu; ook moeten ze vaststellen welke maatregelen nodig zijn om de verwijderingslocaties te saneren. De industrie moet de noodzakelijke informatie ter beschikking stellen;
(b)Regeringen, de industrie en internationale organisaties moeten samenwerken bij het opstellen van richtlijnen en gemakkelijk toe te passen methoden voor het karakteriseren en classificeren van gevaarlijke afvalstoffen;
(c)Regeringen dienen risico- en gezondheidsevaluaties uit te voeren onder bevolkingsgroepen die wonen in de nabijheid van onbeheerde plaatsen waar zich gevaarlijke afvalstoffen bevinden en maatregelen ter verbetering te treffen;
(d)Internationale organisaties moeten verbeterde, op de volksgezondheid gebaseerde criteria opstellen, met inachtneming van nationale besluitvormingsprocessen, en assisteren bij het opstellen van praktische technische richtlijnen voor de voorkoming, minimalisering en veilige omgang met en verwijdering van gevaarlijke afvalstoffen;
(e)Regeringen van ontwikkelingslanden dienen interdisciplinaire en intersectorale groepen te stimuleren om in samenwerking met internationale organisaties en instellingen scholings- en onderzoeksactiviteiten te implementeren op het gebied van de evaluatie, voorkoming en beheersing van de gezondheidsrisico's van gevaarlijk afval. Dergelijke groepen moeten als model dienen bij het opzetten van soortgelijke regionale programma's;
(f)Regeringen dienen naar gelang hun capaciteit en de beschikbare middelen en, voorzover van toepassing, in samenwerking met de Verenigde Naties en andere relevante organisaties, zo veel mogelijk de vestiging te bevorderen van gecombineerde behandelings- en verwijderingsinstallaties voor gevaarlijke afvalstoffen in kleine en middelgrote industrieën;
(g)Regeringen dienen in samenwerking met de industrie en internationale organisaties het opsporen en saneren van plaatsen waar gevaarlijk afval ligt opgeslagen te stimuleren. Voor dit doel moeten technologieën, deskundig advies en geld ter beschikking worden gesteld, waarbij voorzover mogelijk en toepasselijk uitgegaan dient te worden van het principe 'de vervuiler betaalt';
(h)Regeringen dienen te controleren of hun militaire installaties voldoen aan hun nationale milieunormen voor de behandeling en verwijdering van gevaarlijke afvalstoffen.
(b) Gegevens en informatie
20.23.De volgende activiteiten dienen te worden ondernomen:
(a)Regeringen, internationale en regionale organisaties en de industrie dienen de verspreiding van technische en wetenschappelijke informatie over de uiteenlopende gezondheidsaspecten van gevaarlijke afvalstoffen te bevorderen en uit te breiden, en de toepassing ervan te stimuleren;
(b)Regeringen dienen informatie- en registratiesystemen op te zetten voor blootgestelde bevolkingsgroepen en negatieve gezondheidseffecten, alsmede databanken met betrekking tot risicoschattingen voor gevaarlijke afvalstoffen;
(c)Regeringen moeten informatie trachten te verzamelen over degenen die gevaarlijke afvalstoffen produceren, verwijderen of hergebruiken en die informatie aan de betrokken individuen en instellingen ter beschikking stellen.
(c) Internationale en regionale samenwerking en coördinatie
20.24.Van de regeringen wordt verwacht dat zij, naar gelang hun capaciteiten en de beschikbare middelen en, voorzover van toepassing, in samenwerking met de Verenigde Naties en andere organisaties:
(a)De integratie en activiteiten op regionaal c.q. plaatselijk niveau bevorderen en institutionele en interdisciplinaire groepen ondersteunen die naar vermogen samenwerken bij activiteiten die gericht zijn op het verbeteren van de schatting, beheersing en vermindering van de risico's van gevaarlijke afvalstoffen opleveren;
(b)De vergroting van capaciteit en technologische ontwikkeling en onderzoek in ontwikkelingslanden steunen in samenhang met vorming, waarbij bijzondere steun verleend moet worden aan het samenvoegen van netwerken;
(c)Zelfvoorziening inzake de verwijdering van gevaarlijk afval in het land van oorsprong bevorderen, voorzover milieuverantwoord en haalbaar. Bij grensoverschrijdend verkeer moet sprake zijn van milieuoverwegingen of economische noodzaak en moet uitgegaan worden van overeenkomsten tussen de betrokken landen;
Middelen ter implementatie
(a) Financiering en kostenraming
20.25.Het secretariaat van de Conferentie schat dat voor de implementatie van de activiteiten van dit programma per jaar (1993-2000) over de gehele wereld een gemiddeld bedrag vancirca $18,5 miljard nodig zou zijn, waarvan ongeveer $3,5 miljard betrekking heeft op de ontwikkelingslanden. Ongeveer $500 miljoen zou ter beschikking moeten worden door de internationale gemeenschap in de vorm van schenkingen of concessionele middelen. Deze ramingen zijn slechts indicaties voor de orde van grootte van de kosten, en zijn nog niet door de regeringen beoordeeld. De werkelijke kosten en financieringsvoorwaarden zullen, ook wanneer deze eventueel niet de vorm van zachte leningen aannemen, onder andere afhankelijk zijn van de specifieke strategieën en programma's die de regeringen zullen gaan implementeren.
(b) Wetenschappelijke en technische middelen
20.26.De volgende activiteiten dienen te worden ondernomen:
(a)Regeringen dienen, naar gelang hun capaciteiten en de beschikbare middelen en, voorzover van toepassing, in samenwerking met de Verenigde Naties en andere relevante organisaties en de industrie, hun steun voor het onderzoek naar het beheer van gevaarlijke afvalstoffen in ontwikkelingslanden te vergroten;
(b)Regeringen dienen in samenwerking met internationale organisaties onderzoek te doen naar de gezondheidseffecten van gevaarlijke afvalstoffen in ontwikkelingslanden, met inbegrip van de lange-termijn-effecten op vrouwen en kinderen;
(c)Regeringen dienen onderzoek te doen dat gericht is op de behoeften van middelgrote en kleine bedrijven;
(d)Regeringen en internationale organisaties dienen in samenwerking met de industrie het technologisch onderzoek naar milieuverantwoorde hantering, opslag, vervoer, behandeling en verwijdering van gevaarlijk afval en naar de evaluatie en beheers- en herstelmaatregelen ten aanzien van gevaarlijk afval uit te breiden;
(e)Internationale organisaties moeten vaststellen welke relevante en verbeterde technieken er zijn voor het hanteren, het opslaan, behandelen en verwijderen van gevaarlijke afvalstoffen.
(c) Vorming
20.27.Van de regeringen wordt verwacht dat zij, naar gelang hun capaciteiten en de beschikbare middelen en, voorzover van toepassing, in samenwerking met de Verenigde Naties en andere relevante organisaties en de industrie:
(a)Het bewustzijn en de kennis van het publiek ten aanzien van de problemen van gevaarlijke afvalstoffen vergroten en de ontwikkeling en verspreiding bevorderen van voor het grote publiek begrijpelijke informatie over gevaarlijke afvalstoffen;
(b)De participatie van het publiek, met name van vrouwen, aan programma's voor het beheer van gevaarlijk afval vergroten, waarbij ook de participatie van het grote publiek moet worden gestimuleerd;
(c)Voorlichtings- en scholingsprogramma's ontwikkelen voor mannen en vrouwen in de industrie en bij de overheid, die gericht zijn op specifieke en reële problemen, zoals het opstellen en implementeren van programma's voor de minimalisering van gevaarlijk afval, het uitvoeren van audits met betrekkng tot gevaarlijke materialen, en het opzetten van passende regelgevingsprogramma's;
(d)In ontwikkelingslanden de scholing op het gebied van technieken voor de minimalisering en milieuverantwoorde verwerking van gevaarlijke afvalstoffen bevorderen van arbeidskrachten, industrieel kader en ambtenaren die zich bezighouden met regelgeving.
20.28.De volgende activiteiten dienen eveneens te worden ondernomen:
(a)Regeringen dienen, naar gelang hun capaciteiten en de beschikbare middelen, en in samenwerking met de Verenigde Naties, andere organisaties en niet-gouvernementele organisaties, mee te werken aan het ontwikkelen en verspreiden van voorlichtingsmateriaal over gevaarlijke afvalstoffen en hun effecten op het milieu en de menselijke gezondheid, voor gebruik in scholen, door vrouwengroepen en door het grote publiek;
(b)Regeringen dienen, naar gelang hun capaciteiten en de beschikbare middelen, en met medewerking van de Verenigde Naties en andere organisaties, programma's op te zetten of te verbeteren voor de milieuverantwoorde verwijdering van gevaarlijke afvalstoffen, in overeenstemming met normen voor gezondheid en milieu, voorzover van toepassing, en de controlesystemen uit te breiden voor het opsporen van nadelige gevolgen voor bevolkingsgroepen en het milieu van blootstelling aan gevaarlijke afvalstoffen;
(c)Internationale organisaties moeten aan de lidstaten bijstand verlenen bij het evalueren van risico's voor gezondheid en milieu als gevolg van blootstellingaan gevaarlijke afvalstoffen, en bij het vaststellen van prioriteiten bij het onder controle brengen van de uiteenlopende categorieën of klassen afvalstoffen;
(d)Regeringen dienen, naar gelang hun capaciteiten en de beschikbare middelen, en met medewerking van de Verenigde Naties en andere relevante organisaties, het opzetten van 'centres of excellence' te bevorderen voor scholing in de verwerking van gevaarlijk afval, daarbij voortbouwend op daarvoor in aanmerking komende nationale instellingen, en internationale samenwerking aan te moedigen, onder andere via institutionele banden tussen ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden.
(d) Vergroting van capaciteit
20.29.Overal waar transnationale concerns en andere grootschalige ondernemingen actief zijn, dienen zij te worden aangemoedigd beleidsplannen in te voeren en verplichtingen aan te gaan met betrekking tot het toepassen van bedrijfsnormen voor de produktie en verwerking van gevaarlijke afvalstoffen die gelijkwaardig zijn aan, of althans niet minder strikt zijn dan de normen in het land van oorsprong, en regeringen wordt gevraagd zich in te spannen om voorschriften op te stellen voor milieuverantwoorde verwijdering van gevaarlijke afvalstoffen.
20.30.Internationale organisaties moeten aan de lidstaten bijstand verlenen bij het evalueren van de risico's voor gezondheid en milieu als gevolg van blootstelling aan gevaarlijke afvalstoffen, en bij het vaststellen van prioriteiten voor het onder controle brengen van de uiteenlopende categorieën of klassen afvalstoffen.
20.31.Van regeringen wordt verwacht dat zij, naar gelang hun capaciteiten en de beschikbare middelen, en met medewerking van de Verenigde Naties en andere relevante organisaties en industrieën:
(a)Nationale instellingen ondersteunen bij het omgaan met gevaarlijke afvalstoffen waar het toezicht op en handhaving van de voorschriften betreft, en die instellingen in staat stellen om internationale overeenkomsten te implementeren;
(b)Industriële instellingen opzetten voor het omgaan met gevaarlijke afvalstoffen, en dienstverlenende bedrijven voor het behandelen van gevaarlijke afvalstoffen;
(c)Technische richtlijnen aannemen voor een milieuverantwoord beheer van gevaarlijke afvalstoffen, en de implementatie van regionale en internationale overeenkomsten ondersteunen;
(d)Internationale netwerken ontwikkelen en uitbreiden tussen mensen die werkzaam zijn op het gebied van gevaarlijke afvalstoffen, en de informatiestroom tussen landen op gang houden;
(e)De haalbaarheid beoordelen van het opzetten en beheren van nationale, subregionale en regionale centra voor de behandeling van gevaarlijke afvalstoffen. Dergelijke centra moeten zorgen voor voorlichting en scholing, alsook voor het vergemakkelijken en bevorderen van de overdracht van technologieën voor de milieuverantwoorde verwijdering van gevaarlijke afvalstoffen;
(f)Daarvoor in aanmerking komende academische en onderzoeksinstellingen of 'centres of excellence' aanwijzen en hun voorzieningen verbeteren, om hen in staat te stellen voorlichtings- en scholingsactiviteiten te ondernemen op het gebied van het milieuverantwoord beheer van gevaarlijke afvalstoffen;
(g)Een programma opzetten voor het creëren van nationale capaciteiten voor het voorlichten en opleiden van werknemers op uiteenlopende niveaus met betrekking tot het beheer van gevaarlijke afvalstoffen;
(h)Milieu-audits uitvoeren bij bestaande industriële bedrijven om de eigen bedrijfsvoorschriften voor het beheer van gevaarlijke afvalstoffen te verbeteren.
C.Bevordering en versterking van internationale samenwerking bij het beheer van grensoverschrijdende overbrengingen van gevaarlijke afvalstoffen
Uitgangspunten
20.32.Om internationale samenwerking bij het beheer, met inbegrip van toezicht en controle, van grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen te bevorderen en versterken, dient een voorzorgsbenadering te worden toegepast. Er is behoefte aan het harmoniseren van de procedures en criteria die bij uiteenlopende internationale en juridische instrumenten gehanteerd worden. Ook is er behoefte aan het verder ontwikkelen of harmoniseren van bestaande criteria voor het identificeren van afvalstoffen die gevaarlijk zijn voor het milieu en aan het opbouwen van controlefaciliteiten.
Doelstellingen
20.33.De doelstellingen van dit programmaterrein zijn:
(a)Het bevorderen en versterken van internationale samenwerking bij het milieuverantwoord beheer van gevaarlijke afvalstoffen, met inbegrip van toezicht en controle op grensoverschrijdende overbrenging van dergelijke afvalstoffen, waaronder ook afvalstoffen bestemd voor herwinning, door internationaal aanvaarde criteria te gebruiken voor het identificeren en classificeren van gevaarlijke afvalstoffen, en door het harmoniseren van de desbetreffende internationale juridische instrumenten;
(b)Het uitbannen of verbieden van de uitvoer van gevaarlijke afvalstoffen naar landen die niet over de capaciteit beschikken om op milieuverantwoorde manier met die afvalstoffen om te gaan of die de invoer van dergelijke afvalstoffen hebben verboden;
(c)Het bevorderen van de ontwikkeling van toezichtprocedures voor de grensoverschrijdende overbrengingen van gevaarlijke afvalstoffen die bestemd zijn voor herwinning in het kader van het Verdrag van Bazel en waarbij de toepassing van milieuverantwoorde en economisch verantwoorde terugwinningsmethoden wordt aangemoedigd.
Activiteiten
(a) Beheersactiviteiten
Aanscherpen en harmoniseren van criteria en voorschriften
20.34.Van de regeringen wordt verwacht dat zij, naar gelang hun capaciteiten en de beschikbare middelen en, voorzover van toepassing, met medewerking van de Verenigde Naties en andere organisaties:
(a)De in het Verdrag van Bazel en de relevante regionale overeenkomsten, of in de aanhangsels daarvan, vereiste meldingsprocedures in de nationale wetgeving opnemen;
(b)Voorzover van toepassing, regionale overeenkomsten formuleren, zoals het Verdrag van Bamako, waarin de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen geregeld wordt;
(c)Ertoe bijdragen dat dergelijke regionale overeenkomsten aansluiten op internationale overeenkomsten en protocollen en deze aanvullen;
(d)De nationale en regionale capaciteiten en mogelijkheden voor de controle en het toezicht op de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen versterken;
(e)De ontwikkeling van duidelijke criteria en richtlijnen bevorderen, binnen het kader van het Verdrag van Bazel en regionale overeenkomsten, voorzover van toepassing, voor milieuverantwoorde en economisch verantwoorde werkwijzen bij terugwinning, hergebruik, direct of alternatief gebruik, en voor het vaststellen van aanvaardbare terugwinningsmethoden, met inbegrip van terugwinningsniveaus, voorzover haalbaar en relevant, teneinde misbruik en valse voorstelling van zaken bij de bovengenoemde werkwijzen te voorkomen;
(f)Overwegen om op nationaal en regionaal niveau, voorzover van toepassing, systemen op te zetten voor de controle en het toezicht op de grensoverschrijdende overbrengingen van gevaarlijke afvalstoffen;
(g)Richtlijnen ontwikkelen voor de evaluatie van milieuverantwoorde
behandelingsmethoden van gevaarlijke afvalstoffen;
(h)Op nationaal niveau richtlijnen opstellen voor de identificatie van gevaarlijke stoffen, daarbij rekening houdend met bestaande internationaal - en voorzover van toepassing, regionaal - overeengekomen criteria, en een lijst opstellenvan risicoprofielen voor de gevaarlijke afvalstoffen die in de nationale wetgeving opgesomd worden;
(i)Geschikte methoden ontwikkelen en toepassen voor het beproeven, karakteriseren en classificeren van gevaarlijke afvalstoffen, en veiligheidsnormen en -principes toepassen of aanpassen voor het milieuverantwoord en economisch verantwoord beheer van gevaarlijke afvalstoffen.
Implementatie van bestaande overeenkomsten
20.35.Er wordt bij regeringen op aangedrongen om, voorzover van toepassing, het Verdrag van Bazel en het Verdrag van Bamako te ratificeren, en om op korte termijn de hierbij behorende protocollen, zoals protocollen aangaande aansprakelijkheid en schadeloosstelling, alsmede mechanismen en richtlijnen om de implementatie van de overeenkomsten te vergemakkelijken, verder uit te werken.
Middelen ter implementatie
(a) Financiering en kostenraming
20.36.Omdat dit programmaterrein een betrekkelijk nieuw werkveld bestrijkt en omdat tot nu toe adequate studies naar de kostenraming van activiteiten in het kader van dit programma ontbreken, is er momenteel geen kostenbegroting voorhanden. De kosten van sommige van de activiteiten in verband met de vergroting van capaciteit die in het kader van dit programma besproken worden, zijn eigenlijk al aan de orde gekomen in de kostenraming van het bovengenoemde programmaterrein B.
20.37.Het interimsecretariaat voor het Verdrag van Bazel dient een onderzoekprogramma te starten om te komen tot een redelijke kostenraming voor activiteiten die in eerste instantie tot het jaar 2000 uitgevoerd moeten worden.
(b) Vergroting van capaciteit
20.38.Van de regeringen wordt verwacht dat zij, naar gelang hun capaciteiten en beschikbare middelen en, voorzover van toepassing, met medewerking van de Verenigde Naties en andere relevante organisaties:
(a)Beleidslijnen uitwerken of toepassen voor een milieuverantwoord beheer van gevaarlijke afvalstoffen, met inachtneming van bestaande internationale instrumenten;
(b)Aanbevelingen doen aan de toepasselijke fora of normen opstellen of aanpassen, met inbegrip van een billijke implementatie van het principe 'de vervuiler betaalt', en voorschriften opstellen of aanpassen om te voldoen aan de verplichtingen en beginselen van het Verdrag van Bazel, het Verdrag van Bamako en andere bestaande of toekomstige relevante overeenkomsten, met inbegrip van protocollen, voorzover van toepassing, voor het opstellen van geëigende regels en procedures op het gebied van aansprakelijkheid en schadeloosstelling voor schade als gevolg van de grensoverschrijdende overbrenging en de verwijdering van gevaarlijke afvalstoffen;
(c)Voorzover van toepassing, beleidsmaatregelen implementeren die strekken tot een verbod op de uitvoer van gevaarlijke afvalstoffen naar landen die niet over de capaciteit beschikken om milieuverantwoord met die afvalstoffen om te gaan of die de invoer van dergelijke afvalstoffen hebben verboden;
(d)In de context van het Verdrag van Bazel en relevante regionale overeenkomsten de haalbaarheid bestuderen van het verschaffen van tijdelijke financiële hulp in geval van een noodsituatie, teneinde schade door ongevallen ten gevolge van grensoverschrijdende overbrengingen van gevaarlijke afvalstoffen of bij de verwerking van die afvalstoffen tot een minimum te beperken.
D.Voorkoming van internationale illegale handel in gevaarlijke afvalstoffen
Uitgangspunten
20.39.Het voorkomen van de illegale handel in gevaarlijke afvalstoffen zal een gunstige uitwerking hebben op het milieu en de volksgezondheid in alle landen, en in het bijzonder in de ontwikkelingslanden. Het zal er ook toe bijdragen het Verdrag van Bazel en regionale internationale overeenkomsten, zoals het Verdrag van Bamako en het vierde Verdrag van Lomé, effectiever te maken door het bevorderen van de naleving van de in die overeenkomsten afgesproken controlemaatregelen. In artikel IX van het Verdrag van Bazel wordt de kwestie van de illegale handel in gevaarlijke afvalstoffen specifiek aan de orde gesteld. Illegale handel in gevaarlijke afvalstoffen kan de menselijke gezondheid en het milieu ernstig bedreigen en een bijzondere en abnormale last betekenen voor landen die dergelijke zendingen ontvangen.
20.40.Effectieve voorkoming vereist actie via doeltreffend toezicht en het opleggen en uitvoeren van passende straffen.
Doelstellingen
20.41.De doelstellingen van dit programmaterrein zijn:
(a)Het versterken van nationale capaciteit voor het opsporen en verhinderen van alle illegale pogingen om gevaarlijke afvalstoffen in een land in te voeren in weerwil van de nationale wetgeving en de desbetreffende internationale juridische instrumenten;
(b)Het verlenen van bijstand aan alle landen, en ontwikkelingslanden in het bijzonder, bij het verzamelen van alle relevante informatie over de illegale handel in gevaarlijke afvalstoffen;
(c)Samenwerking bij het verlenen van bijstand, binnen het kader van het Verdrag van Bazel, aan landen die te lijden hebben onder de gevolgen van dergelijke illegale handel.
Activiteiten
(a) Beheersactiviteiten
20.42.Van de regeringen wordt verwacht dat zij, naar gelang hun capaciteiten en de beschikbare middelen en, voorzover van toepassing, met de medewerking van de Verenigde Naties en andere relevante organisaties:
(a)Voor zover nodig wetten aannemen en regelgeving implementeren om de illegale in- en uitvoer van gevaarlijke afvalstoffen te voorkomen;
(b)Effectieve nationale programma's voor wetshandhaving opzetten om toezicht te houden op de naleving van dergelijke wetten, om overtreders op te sporen en door middel van passende straffen af te schrikken en bijzondere aandacht te schenken aan diegenen van wie bekend is dat ze illegale handel in gevaarlijke afvalstoffen hebben bedreven en aan gevaarlijke afvalstoffen die vaak illegaal verhandeld worden.
(b) Gegevens en informatie
20.43.Regeringen dienen, voor zover van toepassing, een informatienetwerk en een alarmsysteem op te zetten als hulp voor het opsporen van de illegale handel in gevaarlijke afvalstoffen. De plaatselijke bevolking en anderen zouden bij het beheren van een dergelijk netwerk en systeem betrokken kunnen worden.
20.44.Regeringen dienen samen te werken bij de uitwisseling van informatie over illegale grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en die informatie ter beschikking stellen van de geëigende VN-instellingen zoals het UNEP en de regionale commissies.
(c) Internationale en regionale samenwerking
20.45.De regionale commissies zullen, in samenwerking met en met deskundige ondersteuning door en advies van het UNEP en andere relevante instellingen van de Verenigde Naties, met inachtneming van het Verdrag van Bazel, de illegale handel in gevaarlijke afvalstoffen voortdurend blijven volgen en evalueren, met inbegrip van de gevolgen ervan voor het milieu, de economie en de volksgezondheid, daarbij gebruik makend van de resultaten van en de ervaring die opgedaan is bij de gezamenlijke voorlopige evaluatie van de illegale handel door UNEP en ESCAP.
20.46.Voorzover van toepassing dienen landen en internationale organisaties samen te werken om de institutionele en regelgevende capaciteit te versterken, in het bijzonder die van ontwikkelingslanden, teneinde de illegale in- en uitvoer van gevaarlijke afvalstoffen te voorkomen.