HOOFDSTUK 17 BESCHERMING VAN OCEANEN, ALLE SOORTEN ZEEEN, MET INBEGRIP VAN INGESLOTEN EN HALF-INGESLOTEN ZEEEN, EN KUSTGEBIEDEN, ALSMEDE BESCHERMING, RATIONEEL GEBRUIK EN ONTWIKKELING VAN HET LEVEN DAARIN
INLEIDING
17.1.Het mariene milieu - met inbegrip van de oceanen en alle zeeën en aangrenzende kustgebieden - vormt een samenhangend geheel dat een wezenlijk deel uitmaakt van het mondiale systeem dat het leven in stand houdt en een waardevol goed dat mogelijkheden biedt voor duurzame ontwikkeling. Het internationale recht, zoals weergegeven in de bepalingen van het VN-Verdrag inzake het recht van de zee (UNCLOS) , waarnaar in dit hoofdstuk van Agenda 21 wordt verwezen, omschrijft de rechten en plichten van landen en verschaft de internationale basis waarop de bescherming en duurzame ontwikkeling van het zee- en kustmilieu en de hulpbronnen ervan nagestreefd kan worden. Dit vereist op nationaal, subregionaal, regionaal en mondiaal niveau nieuwe benaderingen voor het beheer en de ontwikkeling van zee- en kustgebieden. Deze benaderingen moeten inhoudelijk samenhangen, zijn gebaseerd op voorzorg en lopen vooruit op mogelijke ontwikkelingen, zoals blijkt uit de volgende programmaterreinen:
(a)Geïntegreerd beheer en duurzame ontwikkeling van kustgebieden, met inbegrip van exclusieve economische zones;
(b)Bescherming van het mariene milieu;
(c)Duurzaam gebruik en behoud van het leven in de volle zee;
(d)Duurzaam gebruik en behoud van het mariene leven van de zee die onder nationale jurisdictie valt;
(e)Het zich buigen over cruciale onzekerheden met betrekking tot het beheer van het mariene milieu en klimaatverandering;
(f)Intensivering van de internationale en regionale samenwerking en coördinatie;
(g)Duurzame ontwikkeling van kleine eilanden.
17.2.De implementatie door ontwikkelingslanden van de onderstaande activiteiten dient in overeenstemming te zijn met hun individuele technische en financiële capaciteiten en prioriteiten bij het bestemmen van middelen voor ontwikkelingsbehoeften en hangt in laatste instantie af van de overdracht van technologie en de financiële middelen die daarvoor nodig zijn en aan hen ter beschikking worden gesteld.
PROGRAMMATERREINEN
A.Geïntegreerd beheer en duurzame ontwikkeling van kust- en zeegebieden, met inbegrip van exclusieve economische zones
Uitgangspunten
17.3.Kustgebieden omvatten uiteenlopende en produktieve leefgebieden die belangrijk zijn voor menselijke bewoning en ontwikkeling en lokale middelen van bestaan. Meer dan de helft van de wereldbevolking woont minder dan 60 kilometer van de kustlijn, en dit zou tegen het jaar 2020 kunnen toenemen tot driekwart. Veel van de armen in de wereld leven dicht opeen in kustgebieden. De hulpbronnen van de kustgebieden zijn voor veel plaatselijke gemeenschappen en inheemse bevolkingsgroepen van levensbelang. Exclusieve economische zones (EEZ) zijn ook belangrijke zeegebieden waar staten zorgen voor de ontwikkeling en het behoud van de natuurlijke rijkdommen ten behoeve van hun bevolking. Voor kleine eiland-staten of -landen zijn dit de gebieden die het gemakkelijkst beschikbaar zijn voor ontwikkelingsactiviteiten.
17.4.Ondanks nationale, subregionale, regionale en mondiale inspanningen is het met de huidige benaderingen voor het beheer van de rijkdommen van de zee en kustgebieden niet altijd mogelijk gebleken om duurzame ontwikkeling tot stand te brengen, en de hulpbronnen en het milieu van kustgebieden gaan in veel delen van de wereld snel achteruit.
Doelstellingen
17.5.Kuststaten verplichten zich tot een geïntegreerd beheer en duurzame ontwikkeling van de kustgebieden en het mariene milieu onder hun nationale jurisdictie. Voor dit doel dienen zij onder andere:
(a)Voor een samenhangend beleids- en besluitvormingsproces te zorgen, waarbij alle betrokken sectoren bestreken worden, om onderlinge afstemming en evenwichtig gebruik van de gebieden in kwestie te bevorderen;
(b)Bestaande en toekomstige vormen van gebruik van kustgebieden en de wisselwerkingen daartussen in kaart te brengen;
(c)Zich op duidelijk omlijnde kwesties inzake kustbeheer te concentreren;
(d)Preventief te werk gaan en de voorzorgsbenadering hanteren bij het organiseren en implementeren van projecten, met inbegrip van het voorafgaand evalueren en stelselmatig observeren van de gevolgen van grote projecten;
(e)De ontwikkeling en toepassing te bevorderen van werkwijzen als nationale rekeningen met betrekking tot hulpbronnen en milieu, waarin veranderingen in waarde tot uitdrukking komen die het gevolg zijn van het gebruik van kust- en zeegebieden, met inbegrip van verontreiniging, mariene erosie, verlies van hulpbronnen en habitatvernietiging;
(f)Voorzover mogelijk, betrokken individuen, groepen en organisaties toegang te verlenen tot relevante informatie, alsmede gelegenheid te bieden tot overleg en deelname aan plan- en besluitvorming op de daarvoor in aanmerking komende niveaus.
Activiteiten
(a) Beheersactiviteiten
17.6.Elke kuststaat moet overwegen om op plaatselijk en nationaal niveau geschikte coördinatiemechanismen (zoals een instantie voor beleidsvorming op hoog niveau) in te stellen, of waar nodig te versterken, om te komen tot een geïntegreerd beheer en duurzame ontwikkeling van kust- en zeegebieden en hun rijkdommen. Onder dergelijke mechanismen valt ook, voorzover van toepassing, het in overleg treden met de universitaire en particuliere sector, niet-overheidsorganisaties, de plaatselijke bevolking, groepen gebruikers van hulpbronnen, en inheemse bevolkingsgroepen. Dergelijke nationale coördinatiemechanismen zouden onder andere kunnen zorgen voor:
(a)De voorbereiding en implementatie van beleidsmaatregelen inzake land- en watergebruik en ruimtelijke ordening;
(b)De implementatie van geïntegreerde plannen en programma's voor kust- en zeebeheer en duurzame ontwikkeling op de juiste niveaus;
(c)De opstelling van kustprofielen waarin kwetsbare gebieden geïnventariseerd worden, waaronder geërodeerde gebieden, fysische processen, ontwikkelingspatronen, conflicten tussen gebruikers en specifieke prioriteiten voor het beheer;
(d)Voorafgaande milieu-effectrapportage, stelselmatige observatie en nazorg van grote projecten, met inbegrip van de stelselmatige verwerking van de resultaten hiervan in de besluitvorming;
(e)De opstelling van rampenplannen voor rampen door menselijke of natuurlijke oorzaken, met inbegrip van de waarschijnlijke effecten van mogelijke klimaatverandering en een stijging van de zeespiegel, alsook rampenplannen voor door mensen veroorzaakte aantasting en verontreiniging van het milieu, met inbegrip van lozingen van olie en andere materialen;
(f)Verbetering van menselijke nederzettingen aan de kust, vooral ten aanzien van behuizing, drinkwater en verwerking en verwijdering van afvalwater, vaste afvalstoffen en industrieel afvalwater;
(g)Periodieke evaluatie van de effecten van externe factoren en verschijnselen om ervoor te zorgen dat de doelstellingen van geïntegreerd beheer en duurzame ontwikkeling van kustgebieden en het mariene milieu worden bereikt;
(h)Behoud en herstel van aangetaste kwetsbare leefgebieden;
(i)Integratie van sectorale programma's inzake duurzame ontwikkeling voor nederzettingen, landbouw, toerisme, visserij, havens en industrieën die gevolgen hebben voor kustgebieden;
(j)Aanpassing van infrastructuur en alternatieve werkgelegenheid;
(k)Vorming;
(l)Programma's voor educatie, bewustwording en voorlichting van het publiek;
(m)Bevordering van milieuverantwoorde technologieën en duurzame werkwijzen;
(n)Ontwikkeling en gelijktijdige implementatie van criteria voor de kwaliteit van het milieu.
17.7.Van de kuststaten wordt verwacht dat zij, met steun van internationale organisaties, op verzoek maatregelen treffen om de biologische diversiteit en vruchtbaarheid van zeediersoorten en natuurlijke omgevingen onder nationale jurisdictie te handhaven. Tot deze maatregelen kunnen onder andere behoren: studies van de biodiversiteit van de zee, inventarisaties van bedreigde diersoorten en bedreigde kust- en zeegebieden; het instellen en beheren van beschermde gebieden; en steun voor wetenschappelijk onderzoek en verspreiding van de uitkomsten ervan.
(b) Gegevens en informatie
17.8.Van de kuststaten wordt verwacht dat zij, waar nodig, hun capaciteit verbeteren voor het verzamelen, analyseren, evalueren en gebruiken van informatie voor het duurzame gebruik van hulpbronnen, met inbegrip van informatie over de milieu-effecten van activiteiten die gevolgen hebben voor de kust- en zeegebieden. Informatie voor het beheer dient bij voorrang steun te krijgen gezien de ingrijpende aard en grote omvang van de veranderingen die in de kust- en zeegebieden optreden. Voor dit doel is het onder andere noodzakelijk:
(a)Databanken op te zetten en te onderhouden voor de evaluatie en het beheer van kustgebieden en alle zeeën en hun hulpbronnen;
(b)Sociaal-economische en milieu-indicatoren te ontwikkelen;
(c)Regelmatig milieu-evaluaties uit te voeren van de toestand van het milieu van kust- en zeegebieden;
(d)Profielen van hulpbronnen, activiteiten, verschillende vormen van gebruik, leefgebieden en beschermde gebieden in kustgebieden op te stellen en bij te houden, uitgaande van de criteria van duurzame ontwikkeling;
(e)Informatie en gegevens uit te wisselen.
17.9.De samenwerking met ontwikkelingslanden en, voorzover van toepassing, subregionale en regionale mechanismen moet worden versterkt om hen beter in staat te stellen het bovenstaande te bereiken.
(c) Internationale en regionale samenwerking en coördinatie
17.10.Via internationale samenwerking en coördinatie op bilaterale basis en, voorzover van toepassing, binnen een subregionaal, interregionaal, regionaal of mondiaal kader, dient gezorgd te worden voor ondersteuning en aanvulling van nationale inspanningen van kuststaten voor de bevordering van geïntegreerd beheer en duurzame ontwikkeling van kust- en zeegebieden.
17.11.Van staten wordt verwacht dat zij, voorzover van toepassing, samenwerken bij het opstellen van nationale richtlijnen voor geïntegreerd beheer en ontwikkeling van kustgebieden en daarbij gebruik maken van de reeds aanwezige ervaring. Een mondiale conferentie om ervaringen op dit gebied uit te wisselen zou vóór 1994 kunnen worden gehouden.
Middelen ter implementatie
(a) Financiering en kostenraming
17.12.Het secretariaat van de Conferentie schat dat voor de implementatie van de activiteiten van dit programma per jaar (1993-2000) een gemiddeld bedrag van circa $6 miljard nodig zal zijn, waarvan circa $50 miljoen ter beschikking zou moeten worden gesteld door de internationale gemeenschap in de vorm van schenkingen of concessionele middelen. Deze ramingen zijn slechts indicaties voor de orde van grootte van de kosten, en zijn nog niet door de regeringen beoordeeld. De werkelijke kosten en financieringsvoorwaarden zullen, ook wanneer deze eventueel niet de vorm van zachte leningen aannemen, onder andere afhankelijk zijn van de specifieke strategieën en programma's die de regeringen zullen gaan implementeren.
(b) Wetenschappelijke en technische middelen
17.13.Staten moeten samenwerken bij het ontwikkelen van de noodzakelijke stelselmatige observatie van kusten, alsmede van onderzoeks- en informatiebeheersystemen. Ze moeten ontwikkelingslanden toegang verschaffen tot milieuveilige methoden en technieken voor duurzame ontwikkeling van kust- en zeegebieden en deze aan hen overdragen. Ook moeten ze technologieën en eigen wetenschappelijke en technologische capaciteiten ontwikkelen.
17.14.Subregionale, regionale en mondiale organisaties dienen kuststaten op verzoek bij de bovenvermelde inspanningen te steunen en hierbij bijzondere aandacht te schenken aan ontwikkelingslanden.
(c) Vorming
17.15.Kuststaten dienen de organisatie te bevorderen van voorlichting en scholing inzake geïntegreerd kust- en zeebeheer en duurzame ontwikkeling, onder andere voor wetenschapsmensen, technologen, managers (onder wie plaatselijke managers) en gebruikers, leiders en gebruikers in de gemeenschap, leiders, inheemse bevolkingsgroepen, vissers, vrouwen en jongeren. Kwesties aangaande beheer, ontwikkeling alsook milieubescherming en plaatselijke planning moeten in onderwijsprogramma's en campagnes voor bewustwording van het publiek worden opgenomen, waarbij rekening gehouden dient te worden met traditionele ecologische kennis en sociaal-culturele waarden.
17.16.Subregionale, regionale en mondiale organisaties dienen, voorzover van toepassing, kuststaten op verzoek te steunen op de bovengenoemde gebieden, waarbij bijzondere aandacht dient te worden geschonken aan ontwikkelingslanden.
(d) Vergroting van capaciteit
17.17.Op verzoek dient volledige medewerking te worden verleend aan kuststaten bij hun inspanningen ten behoeve van vergroting van capaciteit; daarnaast dient, voorzover van toepassing, de vergroting van capaciteit in bilaterale en multilaterale ontwikkelingssamenwerking te worden opgenomen. Kuststaten kunnen onder andere het volgende overwegen:
(a)De lokale vergroting van capaciteit veilig stellen;
(b)Over kwesties inzake de kust en de zee overleg plegen met plaatselijke overheden, het bedrijfsleven, de academische sector, groepen gebruikers van hulpbronnen en het grote publiek;
(c)Tijdens de vergroting van capaciteit sectorale programma's coördineren;
(d)Bestaande en potentiële mogelijkheden, faciliteiten en behoeften op het gebied van vorming en wetenschappelijke en technische infrastructuur inventariseren;
(e)Wetenschappelijke en technische middelen ontwikkelen en onderzoek verrichten;
(f)Vorming en scholing bevorderen;
(g)"Centres of excellence" op het gebied van geïntegreerd beheer van hulpbronnen van de kust en de zee ondersteunen;
(h)Demonstratieprogramma's en proefprojecten op het gebied van geïntegreerd kust- en zeebeheer ondersteunen.
B.Bescherming van het mariene milieu
Uitgangspunten
17.18.Aantasting van het mariene milieu kan het gevolg zijn van velerlei oorzaken. De zeeverontreiniging wordt voor 70 procent veroorzaakt vanaf het land, terwijl zeetransport en lozingen op zee ieder 10 procent voor hun rekening nemen. De bronnen van verontreiniging die de grootste bedreiging voor het mariene milieu vormen zijn, in variabele volgorde van belangrijkheid en afhankelijk van nationale en regionale verschillen: rioolwater, nutriënten, synthetische organische verbindingen, sedimenten, afval en plastic, metalen, radionucliden, olie/koolwaterstoffen en polycyclische aromatische koolwaterstoffen. Veel van de vervuilende stoffen die van bronnen op het land afkomstig zijn, vormen in het bijzonder een bedreiging voor het mariene milieu aangezien ze zowel toxisch en moeilijk afbreekbaar zijn als biologisch accumulatief in de voedselketen. Momenteel is er geen wereldomvattend plan om verontreiniging van de zee vanaf het land aan te pakken.
17.19.Aantasting van het mariene milieu kan ook veroorzaakt worden door een grote verscheidenheid aan activiteiten op het land. Menselijke nederzettingen, landgebruik, de aanleg van infrastructuur aan de kust, landbouw, bosbouw, stadsontwikkeling, toerisme en de industrie kunnen het mariene milieu aantasten. Kusterosie en verzanding zijn met name zorgwekkend.
17.20.Zeeverontreiniging wordt ook veroorzaakt door scheepvaart en activiteiten op zee. Ongeveer 600.000 ton olie komt jaarlijks in zee terecht als gevolg van normale scheepvaartactiviteiten, ongelukken en illegale lozingen. Wat olie- en gaswinningsactiviteiten op zee betreft, zijn er nu internationale voorschriften voor lozingen uit machineruimten en wordt er gewerkt aan zes regionale overeenkomsten om lozingen vanaf platforms aan banden te leggen. Door de aard en omvang van de milieu-effecten van olieboringen en -produktieactiviteiten op zee veroorzaken deze over het algemeen een zeer klein deel van de zeeverontreiniging.
17.21.Voorkoming van de aantasting van het mariene milieu vraagt eerder om een op voorzorg gebaseerde en anticiperende benadering dan een reagerende. Dit vereist onder andere het treffen van voorzorgsmaatregelen, milieu-effectrapportages, schone produktietechnieken, hergebruik, afvalcontroles en -minimalisering, bouw of verbetering van afvalwaterzuiveringsinstallaties, kwaliteitscriteria voor de juiste behandeling van gevaarlijke stoffen, en een veelomvattende benadering voor schadelijke effecten van bronnen in de lucht, op het land en in het water. Elk beheerplan moet ook de verbetering van menselijke nederzettingen aan de kust omvatten, alsook geïntegreerd beheer en ontwikkeling van kustgebieden.
Doelstellingen
17.22.Conform de bepalingen van het VN-Verdrag inzake het recht van de zee verplichten staten zich ertoe, in overeenstemming met hun beleid, prioriteiten en middelen, aantasting van het mariene milieu te zullen voorkomen, verminderen en aan banden te leggen om de levensondersteunende en produktieve functie ervan in stand te houden en verbeteren. Voor dit doel is het nodig om:
(a)Preventieve, anticiperende en op voorzorg gebaseerde methoden toe te passen om aantasting van het mariene milieu te voorkomen, alsook om het gevaar van langdurige of onomkeerbare nadelige effecten te verminderen;
(b)Ervoor te zorgen dat activiteiten die aanzienlijke nadelige effecten op het mariene milieu kunnen hebben vooraf geëvalueerd worden;
(c)De bescherming van het mariene milieu op te nemen in het algemene milieubeleid en het beleid voor maatschappelijke en economische ontwikkeling;
(d)Voorzover van toepassing economische stimulansen te ontwikkelen voor het toepassen van schone technieken en andere middelen die verenigbaar zijn met de internalisering van milieukosten, zoals het principe "de vervuiler betaalt", teneinde aantasting van het mariene milieu te voorkomen;
(e)De levensstandaard van kustbevolkingsgroepen te verbeteren, in het bijzonder in ontwikkelingslanden, om zo bij te dragen aan het verminderen van de aantasting van het kust- en mariene milieu.
17.23.Staten komen overeen dat terbeschikkingstelling van additionele financiële middelen via de geëigende internationale mechanismen, alsook toegang tot schonere technieken en onderzoek op dit gebied noodzakelijk zijn voor het ondersteunen van stappen van ontwikkelingslanden om deze toezegging na te komen.
Activiteiten
(a) Beheersactiviteiten
Preventie, vermindering en beheersing van de aantasting van het mariene milieu als gevolg van activiteiten op het land
17.24.Bij het nakomen van hun verplichting om de aantasting van het mariene milieu door activiteiten op het land aan te pakken, dienen landen op nationaal, en waar nodig op regionaal en subregionaal, niveau stappen te ondernemen in samenhang met de implementatie van programmaterrein A, en hierbij de Montreal Guidelines for the Protection of the Marine Environment from Land-Based Sources in acht te nemen.
17.25.Hiertoe wordt van staten verwacht dat zij, met hulp van de betrokken internationale milieu-, wetenschappelijke, technische en financiële organisaties samenwerken om onder andere:
(a)Te overwegen om de Montreal Guidelines te actualiseren, te versterken en uit te breiden, voorzover van toepassing;
(b)Voorzover van toepassing de effectiviteit van bestaande regionale overeenkomsten en actieplannen te evalueren, teneinde middelen te zoeken om waar nodig activiteiten te ondersteunen die de aantasting van het mariene milieu door activiteiten op het land voorkomen, verminderen en te beheersen;
(c)Voorzover van toepassing het initiatief te nemen tot en de ontwikkeling te stimuleren van nieuwe regionale overeenkomsten;
(d)Aanwijzingen te formuleren met betrekking tot de begeleiding van technologieën om de belangrijkste soorten verontreiniging van het mariene milieu door bronnen op het land aan te pakken volgens de beste wetenschappelijke inzichten;
(e)Richtsnoeren ontwikkelen ten behoeve van betrokken mondiale financieringsmechanismen;
(f)Na te gaan welke verdere stappen de internationale samenwerking vereist.
17.26.De Beheersraad van het UNEP wordt verzocht om zodra dit praktisch uitvoerbaar is een intergouvernementele bijeenkomst bijeen te roepen inzake de bescherming van het mariene milieu tegen vervuilende activiteiten vanaf het land.
17.27.Wat het afvalwater betreft, kunnen staten bij voorrang onder andere de volgende maatregelen overwegen:
(a)Het betrekken van afvalwaterkwesties bij het opstellen of het opnieuw bezien van kustontwikkelingsplannen, met inbegrip van plannen voor menselijke nederzettingen;
(b)Het bouwen en onderhouden van afvalwaterzuiveringsinrichtingen in overeenstemming met nationale beleidslijnen en capaciteiten en de beschikbare internationale hulp;
(c)Het aanleggen van lozingskanalen aan de kust op zodanige plaatsen dat een aanvaardbare kwaliteit van het milieu wordt gehandhaafd en dat plaatsen waar op schelpdieren gevist wordt, waterinlaten en plaatsen waar gezwommen wordt niet aan ziektekiemen worden blootgesteld;
(d)Het bevorderen van milieuverantwoorde gemeenschappelijke zuivering van huishoudelijk en vergelijkbaar industrieel afvalwater, en waar praktisch uitvoerbaar het invoeren van regelmechanismen om het binnenkomen van afvalwater dat niet in het systeem thuishoort te voorkomen;
(e)Het stimuleren van primaire zuivering van gemeentelijk afvalwater dat geloosd wordt op rivieren of riviermonden en in de zee, of andere oplossingen die voor specifieke plaatsen schikt zijn;
(f)Het voorzover nodig opzetten en verbeteren van plaatselijke, nationale, subregionale en regionale programma's met betrekking tot regelgeving en controle om lozing van afvalwater aan banden te leggen, met gebruikmaking van richtlijnen om de hoeveelheden afvalwater te minimaliseren en criteria voor de kwaliteit van het water en met inachtneming van de kenmerken van de ontvangende watermassa's en de hoeveelheid en aard van de vervuilende stoffen.
17.28.Wat andere verontreinigingsbronnen betreft, kunnen staten bij voorrang onder andere de volgende acties overwegen:
(a)Het voor zover noodzakelijk opzetten of verbeteren van programma's met betrekking tot regelgeving en controle om lozingen van afvalwater aan banden te leggen, met inbegrip van het ontwikkelen en toepassen van technologieën voor beperking en hergebruik;
(b)Het bevorderen van risico-schattingen en milieu-effectrapportages om bij te dragen tot een aanvaardbare kwaliteit van het milieu;
(c)Het voorzover van toepassing bevorderen van evaluatie en samenwerking op regionaal niveau met betrekking tot de instroom in het milieu van verontreiniging uit puntbronnen als gevolg van nieuwe installaties;
(d)Het uitbannen van de emissie of lozing van organohalogeenverbindingen die zich in het mariene milieu tot gevaarlijke niveaus dreigen op te hopen;
(e)Het verminderen van de emissie of lozing van andere synthetische organische verbindingen die zich in het mariene milieu tot gevaarlijke niveaus dreigen op te hopen;
(f)Het bevorderen van de beperking van door mensen veroorzaakte toevoer van stikstof en fosfor die de kustwateren binnenkomt op plaatsen waar problemen als eutrofiëring het mariene milieu of de hulpbronnen van de zee bedreigen;
(g)Het door middel van financiële en technische hulp samenwerken met ontwikkelingslanden om te komen tot een maximaal haalbare beheersing en vermindering van stoffen en afvalstoffen die giftig, moeilijk afbreekbaar of biologisch accumulatief zijn, en het zoeken van milieuverantwoorde manieren van afvalverwijdering op het land als alternatieven voor storting in zee;
(h)Het samenwerken bij de ontwikkeling en implementatie van milieuverantwoorde methoden en technieken op het gebied van landgebruik, om de afvloeiing naar waterlopen en riviermonden te verminderen die kan leiden tot verontreiniging of aantasting van het mariene milieu;
(i)Het bevorderen van het gebruik van verdelgingsmiddelen en meststoffen die minder schadelijk zijn voor het milieu en van alternatieve methoden voor plaagbestrijding, en het overwegen van een verbod op die middelen, stoffen en methoden die schadelijk voor het milieu zijn gebleken;
(j)Het op nationaal, subregionaal en regionaal niveau ontplooien van nieuwe initiatieven voor het beperken van diffuse bronnen van verontreiniging, welke initiatieven vergen in het beheer van afvalwater en afvalstoffen, landbouwmethoden, mijnbouw, de bouw en het vervoer.
17.29.Ten aanzien van de fysieke verwoesting van kust- en zeegebieden die leidt tot aantasting van het mariene milieu is een van de urgente acties die ondernomen dienen te worden de beperking en preventie van kusterosie en verzanding als gevolg van menselijke activiteiten zoals bodemgebruik en bouwtechnieken en -methoden. Methoden voor het beheer van stroomgebieden dienen gepropageerd te worden om de aantasting van het mariene milieu te voorkomen, te beheersen en te verminderen.
Voorkoming, vermindering en beheersing van de aantasting van het mariene milieu als gevolg van activiteiten op zee
17.30.Staten die afzonderlijk, bilateraal, regionaal of multilateraal optreden binnen het kader van de IMO en andere betrokken internationale organisaties, zowel subregionaal, regionaalals mondiaal, voorzover van toepassing, dienen de noodzaak te onderzoeken van aanvullende maatregelen om de aantasting van het mariene milieu aan te pakken:
(a)Aantasting als gevolg van scheepvaart, door:
(i)Het ondersteunen van het op groterer schaal ratificeren en implementeren van de desbetreffende scheepvaartovereenkomsten en -protocollen;
(ii)Het bevorderen van de onder (i) genoemde processen door op verzoek aan afzonderlijke staten steun te verlenen om hen te helpen door hen geconstateerde belemmeringen weg te nemen;
(iii)Het samenwerken bij het controleren (bijvoorbeeld door middel van luchtsurveillance) van zeeverontreiniging door schepen, in het bijzonder door illegale lozingen, en het rigoureuzer handhaven van de lozingsbepalingen van MARPOL;
(iv)Het evalueren van de mate van verontreiniging door schepen in door de Internationale Maritieme Organisatie aangewezen bijzonder gevoelige gebieden en het waar nodig ondernemen van actie binnen dergelijke gebieden om toepasselijke maatregelen uit te voeren ter garantie van de naleving van algemeen aanvaarde internationale voorschriften;
(v)Het nemen van stappen om de bescherming te waarborgen van gebieden die door kuststaten binnen hun exclusieve economische zones in overeenstemming met het internationale recht zijn aangewezen voor de bescherming of het behoud van zeldzame of kwetsbare ecosystemen, zoals koraalriffen en mangrovevegetaties;
(vi)Het overwegen van de invoering van passende voorschriften inzake lozing van ballastwater om de verspreiding van niet-inheemse organismen te voorkomen;
(vii)Het voorzover van toepassing bevorderen van de veiligheid van de scheepvaart door kusten op adequate wijze in kaart te brengen en scheepsvaartroutes uit te stippelen;
(viii)De noodzaak te evalueren van striktere internationale voorschriften om het risico van ongelukken en verontreiniging door vrachtschepen, met inbegrip van bulkcarriers, te verminderen;
(ix)Het aanmoedigen van samenwerking tussen de IMO en het IAEA bij de voltooiing van hun onderzoek naar een code voor het vervoer van containers met bestraalde splijtstof aan boord van schepen;
(x)Het herzien en actualiseren van de IMO Code of safety for Nuclear Merchant Ships en het onderzoeken van de vraag hoe een herziene code het best geïmplementeerd kan worden;
(xi)Het ondersteunen van de huidige activiteiten binnen de IMO met betrekking tot geschikte maatregelen voor het verminderen van luchtverontreiniging door schepen;
(xii)Het ondersteunen van de huidige activiteiten binnen de IMO met betrekking tot de ontwikkeling van internationale voorschriften voor het transport van gevaarlijke en schadelijke stoffen per schip en het verder nagaan of een schadeloosstellingsfondsen zoals die in het kader van de Fund Convention zijn opgezet, geschikt zouden zijn voor verontreinigingsschade die veroorzaakt is door andere stoffen dan olie;
(b)Aantasting als gevolg van storting, door:
(i)Het verlenen van steun aan op grote schaal ratificeren en implementeren van en deelname aan de desbetreffende overeenkomsten over storting in zee, met inbegrip van een spoedige vaststelling van een toekomstige strategie voor de London Dumping Convention;
(ii)Het aanmoedigen van passende stappen door de ondertekenaars van de London Dumping Convention om het op zee storten en verbranden van gevaarlijke stoffen te verbieden;
(c)Aantasting als gevolg van de activiteiten van off-shore-olie- en gasplatforms, door het evalueren van de bestaande voorschriften met betrekking tot lozingen, emissies en veiligheid en van de noodzaak van aanvullende maatregelen;
(d)Aantasting als gevolg van havenactiviteiten, door het bevorderen van het opzetten van havenfaciliteiten voor het verzamelen van oliehoudende en chemische residuen en vuilnis van schepen, in het bijzonder in speciale MARPOL-gebieden, en het bevorderen van het opzetten van kleinere faciliteiten in jachthavens en vissershavens.
17.31.Van de Internationale Maritieme Organisatie en ,voorzover van toepassing, van andere bevoegde organisaties van de Verenigde Naties wordt verwacht dat zij, indien hen hiertoe door de betrokken landen verzocht wordt, voorzover van toepassing, de situatie met betrekking tot de verontreiniging van de zee in gebieden met zeer drukke scheepvaart, zoals druk bevaren internationale zeestraten, evalueren, teneinde de naleving van algemeen aanvaarde internationale voorschriften te waarborgen, in het bijzonder die welke op illegale lozingen door schepen betrekking hebben, in overeenstemming met de bepalingen van Deel III van het VN-Verdrag inzake het recht van de zee.
17.32.Van staten wordt verwacht dat zij maatregelen nemen voor het verminderen van de waterverontreiniging door organotinverbindingen in aangroeiwerende verven.
17.33.Van staten wordt verwacht dat zij de ratificatie overwegen van de Convention on Oil Pollution Preparedness, Response and Cooperation, waarin onder andere voorzien wordt in de ontwikkeling van rampenplannen op nationaal en internationaal niveau, voorzover van toepassing, met inbegrip van voorzieningen voor materiaal voor de bestrijding van olieverontreiniging en van scholing van personeel, alsook de mogelijke opname hierin van de bestrijding van verontreiniging door chemische stoffen.
17.34.Van staten wordt verwacht dat zij de internationale samenwerking versterken om regionale centra voor de bestrijding van verontreiniging door olie en chemische stoffen uit te breiden of op te richten, alsook, voorzover van toepassing, om mechanismen in het leven te roepen in samenwerking met betrokken subregionale, regionale of mondiale intergouvernementele organisaties en, voorzover van toepassing, organisaties in het bedrijfsleven.
(b) Gegevens en informatie
17.35.Van staten wordt verwacht dat zij, voorzover van toepassing, in overeenstemming met de middelen waarover zij beschikken en met inachtneming van hun technische en wetenschappelijke capaciteiten en middelen, de toestand van het mariene milieu systematisch observeren. Voor dit doel dienen staten, voorzover van toepassing, de volgende mogelijkheden te overwegen:
(a)Het opzetten van observatiesystemen om de kwaliteit van het mariene milieu te meten, met inbegrip van oorzaken en effecten van de aantasting van het mariene milieu, als basis voor het beheren ervan;
(b)Het regelmatig uitwisselen van informatie over de aantasting van het mariene milieu door activiteiten te land of ter zee en over mogelijke stappen om die aantasting te voorkomen, te beheersen en te beperken;
(c)Het steunen en uitbreiden van internationale programma's voor stelselmatige observatie, zoals het mossel-observatieprogramma, door voort te bouwen op bestaande faciliteiten, met bijzondere aandacht voor ontwikkelingslanden;
(d)Het opzetten van een centrum voor uitwisseling van informatie voor informatie over de beheersing van de verontreiniging van de zee, met inbegrip van informatie over processen en technieken om zeeverontreiniging aan te pakken en het steunen van de overdracht ervan naar ontwikkelingslanden alsook naar andere landen die hieraan aantoonbaar behoefte hebben;
(e)Het opzetten van een mondiaal profiel en een mondiaal gegevensbestand voor het verstrekken van informatie over de bronnen, soorten, hoeveelheden en effecten van vervuilende stoffen die in het mariene milieu terechtkomen door activiteiten te land, in kustgebieden en vanuit bronnen op zee;
(f)Het toewijzen van voldoende geld voor de vergroting van capaciteit en voor scholingsprogramma's om de volledige deelname te waarborgen van met name de ontwikkelingslanden aan internationale programma's onder auspiciën van de instellingen en organisaties van de Verenigde Naties voor het verzamelen, analyseren en gebruiken van gegevens en informatie.
Middelen ter implementatie
(a) Financiering en kostenraming
17.36.Het secretariaat van de Conferentie schat dat voor de implementatie van de activiteiten van dit programma de internationale gemeenschap per jaar (1993-2000) een gemiddeld bedrag van circa $200 miljoen ter beschikking zou moeten stellen in de vorm van schenkingen of concessionele middelen. Deze ramingen zijn slechts een indicatie voor de orde van grootte van de kosten, en zijn nog niet door de regeringen beoordeeld. De werkelijke kosten en financieringsvoorwaarden zullen, ook wanneer deze eventueel niet de vorm van zachte leningen aannemen, afhankelijk zijn van, onder andere, de specifieke strategieën en programma's die de regeringen zullen gaan implementeren.
(b) Wetenschappelijke en technische middelen
17.37.Nationale, subregionale en regionale actieprogramma's vereisen, voorzover van toepassing, in overeenstemming met hoofdstuk 34, de overdracht van technologie en financiële middelen, in het bijzonder waar het ontwikkelingslanden betreft, met inbegrip van:
(a)Hulp aan industrieën bij het onderzoeken en toepassen van schone produktiewijzen of kosten-effectieve technieken voor de beperking van verontreiniging;
(b)Het plannen van de ontwikkeling en toepassing van waterzuiveringstechnieken en -installaties die goedkoop zijn in aanschaf en weinig onderhoud behoeven ten behoeve van ontwikkelingslanden;
(c)Laboratoriumapparatuur voor de stelselmatige observatie van menselijke en andere effecten op het mariene milieu;
(d)Het zoeken naar geschikte bestrijdingsmiddelen voor verontreiniging door olie en chemische stoffen, met inbegrip van goedkope plaatselijk beschikbare materialen en technieken, die geschikt zijn voor door verontreiniging veroorzaakte noodsituaties in ontwikkelingslanden;
(e)Onderzoek naar het gebruik van moeilijk afbreekbare organohalogenen die zich gemakkelijk in het mariene milieu ophopen, teneinde vast te stellen van welke het gebruik niet adequaat kan worden beheerst, en een basis te verschaffen voor een beslissing over een tijdsschema om ze, zodra dat haalbaar is, geleidelijkaan uit produktei te nemen;
(f)De oprichting van een centrum voor uitwisseling van informatie voor informatie over de bestrijding van zeeverontreiniging, met inbegrip van informatie over processen en technieken hiervoor, en het ondersteunen van de overdracht ervan aan ontwikkelingslanden en andere landen die hieraan aantoonbaar behoefte hebben.
(c) Vorming
17.38.Van staten wordt verwacht dat zij, voorzover van toepassing, individueel of in samenwerking met elkaar en met de steun van subregionale, regionale of mondiale organisaties:
(a)Scholing verschaffen voor personeel dat een belangrijke rol speelt bij de adequate bescherming van het mariene milieu, zoals vastgesteld in onderzoeken naar scholingsbehoeften op nationaal, regionaal en subregionaal niveau;
(b)De opneming bevorderen van onderwerpen met betrekking tot de bescherming van het mariene milieu in de onderwijsprogramma's van het onderzoek der zee;
(c)Scholingscursussen opzetten voor personeel dat verontreiniging door olie en chemische stoffen bestrijdt, in samenwerking, voorzover van toepassing, met de olie-industrie en de chemische industrie;
(d)Workshops opzetten over milieuaspecten van havenactiviteiten en -ontwikkeling;
(e)Maatregelen treffen voor het veilig stellen en verbeteren van de financiering van nieuwe en bestaande gespecialiseerde internationale centra voor zeevaartonderwijs;
(f)Staten dienen via bilaterale en multilaterale samenwerking te zorgen voor de ondersteuning en aanvulling van de nationale inspanningen van ontwikkelingslanden met betrekking tot vorming met betrekking tot voorkoming en vermindering van de aantasting van het mariene milieu.
(d) Vergroting van capaciteit
17.39.Nationale instanties voor planvorming en coördinatie dienen de capaciteit en bevoegdheid te krijgen om alle activiteiten en verontreinigingsbronnen te land te beoordelen op hun gevolgen voor het mariene milieu en om passende beheersmaatregelen voor te stellen.
17.40.Onderzoeksfaciliteiten dienen te worden verbeterd of, voorzover van toepassing, in ontwikkelingslanden te worden opgezet voor de stelselmatige observatie van de verontreiniging van de zee, de uitvoering van milieu-effectrapportages en het opstellen van aanbevelingen voor verontreinigingsbestrijding, en dienen door plaatselijke deskundigen te worden geleid en bemand.
17.41.Er zullen bijzondere regelingen nodig zijn om adequate financiële en technische middelen te verschaffen om ontwikkelingslanden bij te staan bij het voorkomen en oplossen van problemen die verband houden met activiteiten die het mariene milieu bedreigen.
17.42.Er dient een internationaal financieringsmechanisme te worden geschapen voor de toepassing van geschikte technieken voor afvalwaterzuivering en de bouw van afvalwaterzuiveringsinstallaties, met inbegrip van het verschaffen van schenkingen of concessionele middelen door internationale instellingen en daarvoor in aanmerking komende regionale fondsen, die tenminste gedeeltelijk worden gevoed met door de gebruiker betaalde vergoedingen.
17.43.Bij het implementeren van deze programma-activiteiten moet bijzondere aandacht geschonken worden aan de problemen van ontwikkelingslanden die een onevenredig zware last dragen vanwege hun gebrek aan faciliteiten, kennis of technische capaciteiten.
C.Duurzaam gebruik en behoud van het het leven in de volle zee
Uitgangspunten
17.44.In het laatste decennium is de visserij op de volle zee aanmerkelijk uitgebreid; ze zorgt momenteel voor ongeveer 5 procent van het totale aan vangsten over de hele wereld. In de bepalingen van het VN-Verdrag inzake het recht van de zee over het leven in de volle zee worden de rechten en plichten van staten uiteengezet met betrekking tot het behoud en gebruik daarvan.
17.45.Het beheer van de visserij op de volle zee, met inbegrip van de toepassing van, controle op en handhaving van doeltreffende natuurbeschermingsmaatregelen schiet echter in veel gebieden tekort, en op sommige hulpbronnen wordt zwerflandbouw gepleegd. Er zijn problemen met ongereglementeerd vissen, overkapitalisatie, buitensporig grote vloten, schepen die onder een andere vlag varen om beperkingen te omzeilen, vistuig dat niet selectief genoeg is, onbetrouwbare gegevensbestanden en een gebrek aan samenwerking tussen staten. Handelend optreden door staten wier ingezetenen en vaartuigen op de volle zee vissen, alsook samenwerking op bilateraal, subregionaal, regionaal en mondiaal niveau is van wezenlijk belang, in het bijzonder voor diersoorten die aanzienlijke trekbewegingen vertonen en voor grensoverschrijdende populaties. Met behulp van dergelijke acties en samenwerkingsverbanden moeten onvolkomenheden worden aangepakt in de vismethoden alsook in biologische kennis, visserijstatistieken en verbetering van systemen voor gegevensverwerking. Ook moet er nadruk gelegd worden op het beheer van meerdere soorten tegelijk en andere benaderingen waarbij rekening gehouden wordt met de betrekkingen tussen soorten, in het bijzonder waar het gaat om soorten die sterk achteruit zijn gegaan, maar ook bij het in kaart brengen van het potentieel van niet of weinig geëxploiteerde soorten.
Doelstellingen
17.46.Staten verplichten zich ertoe zich in te zullen zetten voor het behoud en duurzame gebruik van het leven in de volle zee. Voor dit doel is het nodig:
(a)Het potentieel aan biologische rijkdommen van de zee te ontwikkelen en uit te breiden om te voorzien in de menselijke behoefte aan voedsel, alsook om maatschappelijke, economische en ontwikkelingsdoelen te bereiken;
(b)De populaties van zeesoorten te handhaven of te herstellen op niveaus die een maximale duurzame opbrengst opleveren, met inachtneming van de relevante milieu- en economische factoren alsook de betrekkingen tussen soorten;
(c)De ontwikkeling en het gebruik van selectief vistuig en vismethoden te bevorderen om verspilling bij het vangen van beviste soorten en bijvangst van niet-beviste soorten te minimaliseren;
(d)Te zorgen voor doeltreffende controle en rechtshandhaving met betrekking tot visserijactiviteiten;
(e)Bedreigde vissoorten te beschermen en populaties te herstellen;
(f)Leefgebieden en andere ecologisch kwetsbare gebieden intact te houden;
(g)Wetenschappelijk onderzoek naar het leven in de volle zee te bevorderen;
17.47. Het in paragraaf 17.46 hierboven gestelde doet niets af aan het recht van een staat of de bevoegdheid van een internationale organisatie, voorzover van toepassing, om de exploitatie van zeezoogdieren op de volle zee op striktere wijze te verbieden, beperken of reguleren dan in die paragraaf bepaald. Staten dienen samen te werken bij de bescherming van de zeezoogdieren en dienen in het geval van de walvisachtigen vooral gebruik te maken van de internationale organisaties die zich bezighouden met de bescherming en het beheer van en het onderzoek naar deze dieren.
17.48.Het vermogen van ontwikkelingslanden om de bovenstaande doelstellingen te verwezenlijken is afhankelijk van de hun ter beschikking staande voorzieningen, waaronder hun financiële, wetenschappelijke en technische middelen. Adequate financiële, wetenschappelijke en technische samenwerking moet worden verleend ter ondersteuning van hun activiteiten om deze doelstellingen te implementeren.
Activiteiten
(a) Beheersactiviteiten
17.49.Van staten wordt verwacht dat zij doeltreffende actie ondernemen, met inbegrip van bilaterale en multilaterale samenwerking, op subregionaal, regionaal en mondiaal niveau voor zover van toepassing, om ervoor zorg te dragen dat de volle zee wordt bevist in overeenstemming met de bepalingen van het VN-Verdrag inzake het recht van de zee. In het bijzonder wordt van hen verwacht dat ze:
(a)Deze bepalingen ten volle implementeren ten aanzien van vispopulaties wier leefgebied zowel binnen als buiten de exclusieve economische zones ligt (grensoverschrijdende populaties);
(b)Deze bepalingen ten volle implementeren ten aanzien van soorten die aanzienlijke trekbewegingen vertonen;
(c)Voorzover van toepassing, internationale overeenkomsten afsluiten voor het doeltreffende beheer en behoud van de visstand;
(d)Geschikte beheerseenheden definiëren en inventariseren.
(e)Staten dienen onder auspiciën van de Verenigde Naties zo spoedig mogelijk een intergouvernementele conferentie bijeen te roepen, met inachtneming van relevante activiteiten op subregionaal, regionaal en mondiaal niveau, teneinde de effectieve implementatie te bevorderen van de bepalingen van het VN-Verdrag inzake het recht van de zee met betrekking tot grensoverschrijdende populaties en soorten die aanzienlijke trekbewegingen vertonen. De conferentie dient, onder andere met gebruikmaking van wetenschappelijke en technische studies van de FAO (de Wereld Voedsel- en Landbouworganisatie), bestaande problemen in verband met de bescherming en het beheer van deze vispopulaties te inventariseren en te evalueren, en dient zich te beraden over middelen om de samenwerking tussen staten inzake de visserij te verbeteren en passende aanbevelingen te formuleren. Het werk en de resultaten van de conferentie moeten verenigbaar zijn met de bepalingen van het VN-Verdrag inzake het zeerecht, in het bijzonder die welke betrekking hebben op de rechten en verplichtingen van kuststaten en staten die de volle zee bevissen.
17.50.Staten dienen er zorg voor te dragen dat visserijactiviteiten door schepen die onder hun vlag op de volle zee varen zodanig uitgevoerd worden dat bijvangst geminimaliseerd wordt.
17.51.Staten dienen, in overeenstemming met het internationale recht, effectieve stappen te ondernemen om visserijactiviteiten door vaartuigen onder hun vlag op de volle zee te controleren en zonodig te beperken, om ervoor te zorgen dat de van toepassing zijnde voorschriften inzake bescherming en beheer worden nageleefd, met inbegrip van volledige, gedetailleerde, nauwgezette en tijdige verslaglegging van vangsten en activiteiten.
17.52.Staten dienen, in overeenstemming met het internationale recht, doeltreffende stappen te ondernemen om hun staatsburgers ervan te weerhouden vaartuigen onder een andere vlag te laten varen als middel om naleving van de van toepassing zijnde beschermings- en beheersvoorschriften met betrekking visserijactiviteiten op de volle zee te ontduiken.
17.53.Staten dienen het gebruik van dynamiet en vergif en andere vergelijkbare destructieve vismethoden te verbieden.
17.54.Staten dienen resolutie 46/215 van de Algemene Vergadering inzake grootschalig vissen met drijfnetten in de diepe zee volledig te implementeren.
17.55.Staten dienen maatregelen te nemen om de beschikbaarheid van het mariene leven van de zee als bronnen van menselijk voedsel te vergroten door het verminderen van verspilling, verliezen na de vangst en weggeworpen vis en door het verbeteren van de methoden voor verwerking, distributie en vervoer.
(b) Gegevens en informatie
17.56.Van staten wordt verwacht dat zij, voorzover van toepassing, met de steun van subregionale, regionale of mondiale organisaties samenwerken om:
(a)Het verzamelen van gegevens die nodig zijn voor de bescherming en het duurzame gebruik van het leven in de volle zee te verbeteren;
(b)Regelmatig de jongste gegevens en informatie uit te wisselen die geschikt zijn voor het evalueren van de visserij;
(c)Analytische en voorspellende instrumenten te ontwikkelen en uit te wisselen, zoals methoden voor de bepaling van populatiegrootten en bio-economische modellen;
(d)Geschikte programma's voor controle en evaluatie op te zetten of uit te breiden.
(c) Internationale en regionale samenwerking en coördinatie
17.57.Staten dienen, voorzover van toepassing, door bilaterale en multilaterale samenwerking en binnen het kader van subregionale en regionale visserijorganisaties, en met hulp van andere internationale intergouvernementele instanties, het potentieel aan hulpbronnen van de volle zee te evalueren en profielen te ontwikkelen van alle vissoorten (zowel die waarop gevist wordt als die waarop niet gevist wordt).
17.58.Voor zover van toepassing wordt van staten verwacht dat zij zorg dragen voor adequate coördinatie en samenwerking inzake ingesloten en half-ingesloten zeeën en tussen subregionale, regionale en mondiale intergouvernementele visserij-organisaties.
17.59.Effectieve samenwerking tussen bestaande subregionale, regionale en mondiale visserijorganisaties moet worden aangemoedigd. Waar dergelijke organisaties niet bestaan, dienen staten, voorzover van toepassing, samen te werken om deze op te richten.
17.60.Voorzover van toepassing dienen staten die belang hebben bij visserij-activiteiten op de volle zee die gereglementeerd worden door een bestaande subregionale of regionale organisatie voor bevissing van de volle zee waarvan ze geen lid zijn, te worden aangemoedigd om lid van die organisatie te worden.
17.61.Staten erkennen:
(a)De verantwoordelijkheid van de Internationale Walvisvangst Commissie voor de bescherming en het beheer van walvispopulaties en de reglementering van de walvisvaart conform het Internationale Verdrag tot regeling van de walvisvangst van 1946;
(b)Het werk van de Wetenschappelijke Commissie van de Internationale Walvisvangst Commissie inzake het uitvoeren van onderzoek naar grote walvissen in het bijzonder, alsook van andere walvisachtigen;
(c)Het werk van andere organisaties, zoals de Inter-American Tropical Tuna Commission en het Agreement on Small Cetaceans in the Baltic and North Sea under the Bonn Convention, ten behoeven van behoud, beheer en onderzoek van walvisachtigen en andere zeezoogdieren.
17.62.Staten dienen samen te werken ten behoeve van behoud, beheer en onderzoek van walvisachtigen.
Middelen ter implementatie
(a) Financiering en kostenraming
17.63.Het secretariaat van de Conferentie schat dat voor de implementatie van de activiteiten van dit programma de internationale gemeenschap per jaar (1993-2000) een gemiddeld bedrag van circa $12 miljoen ter beschikking zou moeten stellen in de vorm van schenkingen of concessionele middelen. Deze ramingen zijn slechts een indicatie voor de orde van grootte van de kosten, en zijn nog niet door de regeringen beoordeeld. De werkelijke kosten en financieringsvoorwaarden zullen, ook wanneer deze eventueel niet de vorm van zachte leningen aannemen, onder andere afhankelijk zijn van de specifieke strategieën en programma's die de regeringen zullen gaan implementeren.
(b) Wetenschappelijke en technische middelen
17.64.Staten dienen, waar nodig, met hulp van betrokken internationale organisaties, gemeenschappelijke technische en onderzoeksprogramma's op te zetten om het inzicht te vergrotenin de levenscycli en migraties van soorten in de volle zee, met inbegrip van het vaststellen van kwetsbare gebieden en levensfasen.
17.65.Voorzover van toepassing wordt er van staten verwacht dat zij met steun van betrokken subregionale, regionale of mondiale organisaties:
(a)Gegevensbestanden opzetten met betrekking tot het leven in de volle zee en de visserij;
(b)Mariene milieugegevens verzamelen en deze in verband brengen met gegevens betreffende in de volle zee levende soorten, met inbegrip van gegevens over de gevolgen van regionale en mondiale veranderingen als gevolg van natuurlijke oorzaken en menselijk handelen;
(c)Samenwerken bij het coördineren van onderzoeksprogramma's om de kennis te verschaffen die noodzakelijk is om de hulpbronnen van de volle zee te beheren.
(c) Vorming
17.66.Vorming op nationaal niveau dient gericht te zijn op de ontwikkeling en het beheer van het leven in de volle zee, met inbegrip van scholing in vistechnieken op de volle zee en in het schatten van de aanwezige rijkdommen, alsmede van het versterken van het kader om de hulpbronnen van de volle zee te kunnen beheren en beschermen en verwante milieukwesties aan te pakken, en van het scholen van waarnemers en inspecteurs die op visserijvaartuigen geplaatst dienen te worden.
(d) Vergroting van capaciteit
17.67.Voorzover van toepassing dienen staten met de betrokken subregionale, regionale dan wel mondiale organisaties samen te werken om systemen en institutionele structuren voor controle, toezicht en surveillance te ontwikkelen of te moderniseren, alsook de onderzoekscapaciteit te ontwikkelen voor het schatten van in zee levende populaties.
17.68.Bijzondere steun, met inbegrip van samenwerking tussen staten, is vereist om de capaciteit van ontwikkelingslanden te verbeteren op het gebied van gegevens en informatie, wetenschappelijke en technische middelen en vorming, teneinde hen in staat te stellen effectief deel te nemen aan de bescherming en het duurzame gebruik van het leven in de volle zee.
D.Duurzaam gebruik en bescherming van het mariene leven van de zee onder nationale jurisdictie
Uitgangspunten
17.69.De zeevisserij levert jaarlijks 80 tot 90 miljoen ton vis en schaaldieren op, waarvan 95% gevangen wordt in wateren die onder nationale jurisdictie vallen. In de afgelopen vier decennia zijn de opbrengsten bijna vervijfvoudigd. In de bepalingen van het VN-Verdrag inzake het recht van de zee over het mariene leven van de exclusieve economische zones en andere gebieden onder nationale jurisdictie worden de rechten en plichten van staten met betrekking tot de bescherming en het gebruik van dat leven uiteengezet.
17.70.Het mariene leven van de zee is in veel landen een belangrijke bron van eiwit en het gebruik ervan is vaak van zeer groot belang voor plaatselijke gemeenschappen en inheemse bevolkingsgroepen. Dergelijke hulpbronnen verschaffen miljoenen mensen voedsel en middelen van bestaan en bieden bij duurzaam gebruik nog grotere mogelijkheden om in de behoefte aan voedsel alsook maatschappelijke behoeften te voorzien, vooral in ontwikkelingslanden. Om die mogelijkheden te verwezenlijken is meer kennis nodig, alsmede een inventarisering van de populaties die in zee leven, vooral van weinig en niet geëxploiteerde populaties en soorten, alsook het gebruik van nieuwe technieken, betere transport- en verwerkingsfaciliteiten om verspilling tegen te gaan, en verbeterde kwaliteit en scholing van personeel om het mariene leven van de exclusieve economische zones en andere gebieden onder nationale jurisdictie doeltreffend te beheren en beschermen. Ook moet er nadruk gelegd worden op het beheer van meerdere soorten tegelijk en andere benaderingen waarin rekening gehouden wordt met de onderlinge betrekkingen tussen soorten.
17.71. In veel gebieden onder nationale jurisdictie kampt de visserij met toenemende problemen, waaronder overbevissing, het clandestien binnendringen van buitenlandse vloten, aantasting van het ecosysteem, overkapitalisatie en buitensporig grote vloten, te lage schatting van de vangst, onvoldoende selectief vistuig, onbetrouwbare gegevensbestanden en toenemende concurrentie tussen ambachtelijke en grootschalige visserij en tussen de visserij en andere activiteiten.
17.72.De problemen reiken tot buiten de visserij. Koraalriffen en andere leefgebieden in zee en aan de kust, zoals mangrovebossen en riviermonden, behoren tot de meest gevarieerde, geïntegreerde en produktieve ecosystemen van de aarde. Ze vervullen vaak belangrijke ecologische functies, beschermen kusten, vormen essentiële bronnen van voedsel en energie en zijn zeer belangrijk voor het toerisme en de economische ontwikkeling. In vele delen van de wereld staan dergelijke zee- en kustsystemen onder druk of worden ze bedreigd door uiteenlopende factoren, zowel menselijke als natuurlijke.
Doelstellingen
17.73.Kuststaten, in het bijzonder ontwikkelingslanden en staten wier economieën uitermate sterk afhankelijk zijn van de exploitatie van het mariene leven van hun exclusieve economische zones, moeten de volle maatschappelijke en economische voordelen krijgen van het duurzame gebruik van het mariene leven van de zee binnen hun exclusieve economische zones en andere gebieden onder hun nationale jurisdictie.
17.74.Staten verplichten zich ertoe zich te zullen inzetten voor het behoud en duurzame gebruik van het mariene leven van de zee onder hun nationale jurisdictie. Voor dit doel is het nodig om:
(a)Het potentieel aan biologische rijkdommen van de zee te ontwikkelen en uit te breiden, teneinde in de menselijke behoeften aan voedsel te voorzien, alsook om maatschappelijke, economische en ontwikkelingsdoelen te verwezenlijken;
(b)Bij programma's voor ontwikkeling en beheer rekening te houden met de traditionele kennis en belangen van plaatselijke gemeenschappen, kleinschalige ambachtelijke visserij en inheemse bevolkingsgroepen;
(c)Populaties van in zee levende soorten te handhaven op of terug te brengen naar niveaus die een maximale duurzame opbrengst kunnen leveren, met inachtneming van de relevante economische en milieufactoren alsmede van de betrekkingen tussen soorten onderling;
(d)De ontwikkeling en het gebruik te bevorderen van selectief vistuig en selectieve vismethoden om verspilling bij de vangst van beviste soorten en bijvangst van niet-beviste soorten te minimaliseren.
(e)Bedreigde soorten te beschermen en hun populaties te herstellen;
(f)Zeldzame en kwetsbare ecosystemen, alsook leefgebieden en andere ecologisch gevoelige gebieden te beschermen.
17.75.Het in paragraaf 17.74 hierboven gestelde doet niets af aan het recht van een kuststaat of de bevoegdheid van een internationale organisatie, voorzover van toepassing, om de exploitatie van zeezoogdieren op striktere wijze te verbieden, beperken of reguleren dan in die paragraaf bepaald. Staten dienen samen te werken bij de bescherming van de zeezoogdieren en dienen in het geval van de walvisachtigen vooral gebruik te maken van de internationale organisaties die zich bezighouden met de bescherming en het beheer van en het onderzoek naar deze dieren.
17.76.Het vermogen van ontwikkelingslanden om de bovenstaande doelstellingen te verwezenlijken is afhankelijk van hun voorzieningen, met inbegrip van de hun ter beschikking staande financiële, wetenschappelijke en technische middelen. Adequate financiële, wetenschappelijke en technische samenwerking dient te worden verleend ter ondersteuning van hun activiteiten om deze doelstellingen te implementeren.
Activiteiten
(a) Beheersactiviteiten
17.77.Staten dienen ervoor te zorgen dat het mariene leven van hun exclusieve economische zones en andere gebieden onder hun nationale jurisdictie worden beschermd en beheerd in overeenstemming met de bepalingen van het VN-Verdrag inzake het recht van de zee.
17.78.Staten moeten zich bij het implementeren van de bepalingen van het VN-Verdrag inzake het recht van de zee richten op de kwesties van grensoverschrijdende populaties en soorten die aanzienlijke trekbewegingen vertonen, alsmede op de toegang tot het surplus aan toegestane vangsten, met volledige inachtneming van de doelstelling die in paragraaf 17.73. uiteengezet is.
17.79.Van kuststaten wordt verwacht dat zij, afzonderlijk of via bilaterale of multilaterale samenwerking, en voor zover van toepassing met de hulp van subregionale, regionale of mondiale organisaties onder andere:
(a)Het potentieel aan biologische rijkdommen van de zee schatten, met inbegrip van weinig of niet geëxploiteerde populaties en soorten, door zonodig overzichten op te stellen ten behoeve van de bescherming en het duurzame gebruik ervan;
(b)Strategieën voor het duurzame gebruik van het mariene leven van de zee implementeren, met inachtneming van de bijzondere behoeften en belangen van de kleinschalige ambachtelijke visserij, de plaatselijke bevolking en inheemse bevolkingsgroepen, teneinde te voorzien in de menselijke behoefte aan voedsel en in ontwikkelingsbehoeften;
(c)In het bijzonder in ontwikkelingslanden mechanismen implementeren om maricultuur, hydrocultuur en kleinschalige diepzee- en oceaanvisserij in gebieden onder nationale jurisdictie te ontwikkelen als door middel van onderzoek is aangetoond dat het mariene leven potentieel beschikbaar zijn;
(d)Voorzover van toepassing hun wetgevend en regelgevend kader versterken, met inbegrip van voorzieningen voor beheer, handhaving en toezicht, teneinde activiteiten in verband met de bovengenoemde strategieën te reglementeren;
(e)Maatregelen nemen om de beschikbaarheid van het mariene leven van de zee voor menselijke consumptie te vergroten door het verminderen van verspilling, van verliezen na de vangst en van weggeworpen vis en het verbeteren van technieken voor verwerking, distributie en vervoer;
(f)Met inachtneming van criteria die verenigbaar zijn met het duurzame gebruik van het mariene leven van de zee het gebruik van milieuverantwoorde technieken ontwikkelen en bevorderen, met inbegrip van milieu-effectrapportages aangaande belangrijke nieuwe visserijmethoden;
(g)De produktiviteit en het gebruik van hun mariene biologische rijkdommen verbeteren ten behoeve van voedsel en inkomen.
17.80.Kuststaten dienen te onderzoeken of er ruimte is voor het uitbreiden van recreatieve en toeristische activiteiten in verband met biologische rijkdommen van de zee, met inbegrip van activiteiten die alternatieve bronnen van inkomen verschaffen. Dergelijke activiteiten moeten verenigbaar zijn met de beleidslijnen en -voornemens voor natuurbescherming en duurzame ontwikkeling.
17.81.Kuststaten dienen de duurzaamheid van de kleinschalige ambachtelijke visserij te ondersteunen. Voor dit doel wordt er van hen verwacht dat ze, voorzover van toepassing:
(a)De ontwikkeling van de kleinschalige ambachtelijke visserij in de planning voor zee- en kustgebieden betrekken, met inachtneming van de belangen van vissers, mensen die in de kleinschalige visserij werkzaam zijn, vrouwen, de plaatselijke bevolking en inheemse bevolkingsgroepen en, voorzover van toepassing, bevorderen dat zij worden vertegenwoordigd;
(b)De rechten erkennen van mensen die werkzaam zijn in de kleinschalige visserij alsook de bijzondere situatie van inheemse bevolkingsgroepen en plaatselijke gemeenschappen, met inbegrip van hun rechten op het gebruik en de bescherming van hun habitats op een duurzame basis;
(c)Systemen opzetten voor het opsporen en vastleggen van traditionele kennis over biologische rijkdommen van de zee en het mariene milieu, en het opnemen van die kennis in beheerssystemen bevorderen.
17.82.Kuststaten dienen er zorg voor te dragen dat bij het sluiten en implementeren van internationale overeenkomsten over de ontwikkeling of het behoud van biologische rijkdommen van de zee rekening gehouden wordt met de belangen van plaatselijke gemeenschappen en inheemse bevolkingsgroepen, en in het bijzonder met hun recht om in hun levensonderhoud te voorzien.
17.83.Kuststaten dienen, voorzover van toepassing met steun van internationale organisaties, de mogelijkheden te analyseren voor hydrocultuur in zee- en kustgebieden onder nationale jurisdictie en passende voorzorgsmaatregelen te nemen met betrekking tot het introduceren van nieuwe soorten.
17.84.Staten dienen het gebruik van dynamiet en vergif en andere soortgelijke destructieve vismethoden te verbieden.
17.85.Staten dienen mariene ecosystemen te inventariseren die een grote biologische diversiteit en hoge produktiviteit vertonen, alsook andere cruciale leefgebieden, en dienen noodzakelijke beperkingen op te leggen aan de exploitatie van deze gebieden, onder andere door het aanwijzen van beschermde gebieden. Voorzover van toepassing dient prioriteit te worden verleend aan:
(a)Koraalrif-ecosystemen;
(b)Riviermondingen;
(c)Wetlands in tropische en gematigde luchtstreken, met inbegrip van mangrovebossen;
(d)Zeegrasbedden;
(e)Andere paai- en broedgebieden.
(b) Gegevens en informatie
17.86.Van staten wordt verwacht dat zij, afzonderlijk of via bilaterale en multilaterale samenwerking, en met de hulp van subregionale, regionale of mondiale organisaties, voorzover van toepassing:
(a)De systemen verbeteren voor het verzamelen en uitwisselen van gegevens die nodig zijn voor het behoud en duurzame gebruik van het mariene leven van de zee onder nationale jurisdictie;
(b)Regelmatig de jongste gegevens en informatie uitwisselen die nodig zijn voor evaluatie van de visserij;
(c)Analytische en voorspellende hulpmiddelen ontwikkelen en met andere landen delen, zoals methoden voor de bepaling van populatiegrootten en bio-economische modellen;
(d)Geschikte controle- en evaluatieprogramma's opzetten of uitbreiden;
(e)Profielen opstellen of actualiseren voor de biodiversiteit, het mariene leven van de zee en de kwetsbare leefgebieden in exclusieve economische zones en andere gebieden onder nationale jurisdictie, met inachtneming van veranderingen in het milieu die door natuurlijke oorzaken of menselijk handelen worden teweeggebracht.
(c) Internationale en regionale samenwerking en coördinatie
17.87.Van staten wordt verwacht dat zij via bilaterale en multilaterale samenwerking en met hulp van betrokken VN- en andere internationale organisaties samenwerken om:
(a)Hun financiële en technische krachten te bundelen om de capaciteit van ontwikkelingslanden op het gebied van kleinschalige en oceaanvisserij te verbeteren, alsook op het gebied van hydrocultuur en maricultuur langs de kust;
(b)Het gebruik van het mariene leven van de zee te stimuleren om ondervoeding te bestrijden en om ontwikkelingslanden ten aanzien van voedsel zelfvoorzienend te maken, onder andere door het minimaliseren van verliezen na de vangst en door populaties zodanig te beheren dat zij gegarandeerde duurzame opbrengsten opleveren;
(c)Criteria af te spreken voor het gebruik van selectief vistuig en -methoden om verspilling bij de vangst van beviste soorten en bijvangst van niet-beviste soorten te minimaliseren;
(d)De kwaliteit van eetbare soorten te bevorderen, onder andere door nationale stelsels voor kwaliteitswaarborging van eetbare soorten, teneinde de toegang tot markten te bevorderen, het vertrouwen van de consumenten te vergroten en het economisch rendement te maximaliseren.
17.88.Staten dienen, waar en voorzover van toepassing, te zorgen voor adequate coördinatie en samenwerking op omsloten en halfomsloten zeeën en tussen subregionale, regionale en mondiale intergouvernementele visserijorganisaties.
17.89.Staten erkennen:
(a)De verantwoordelijkheid van de Internationale Walvisvangst Commissie voor het behoud en beheer van walvispopulaties en de reglementering van de walvisvangst conform het Internationale Verdrag tot regeling van de walvisvangst van 1946;
(b)Het werk van de Wetenschappelijke Commissie van de Internationale Walvisvangst Commissie bij het uitvoeren van onderzoek naar grote walvissen in het bijzonder, alsook naar andere walvisachtigen;
(c)Het werk van andere organisaties, zoals de Inter-American Tropical Tuna Commission en de Agreement on Small Cetaceans in the Baltic and North Sea under the Bonn Convention, voor het behoud, beheer en onderzoek van walvisachtigen en andere zeezoogdieren.
17.90.Staten dienen samen te werken ten behoeve van behoud, beheer en onderzoek van walvisachtigen.
Middelen ter implementatie
(a) Financiering en kostenraming
17.91.Het secretariaat van de Conferentie schat dat voor de implementatie van de activiteiten van dit programma per jaar (1993-2000) een gemiddeld bedrag van circa $6 miljard nodig zou zijn, waarvan circa$60 miljoen ter beschikking zou moeten worden gesteld door de internationale gemeenschap in de vorm van schenkingen of concessionele middelen. Deze ramingen zijn slechts indicaties voor de orde van grootte van de kosten, en zijn nog niet door de regeringen beoordeeld. De werkelijke kosten en financieringsvoorwaarden zullen, ook wanneer deze eventueel niet de vorm van zachte leningen aannemen, onder andere afhankelijk zijn van de specifieke strategieën en programma's die de regeringen zullen gaan implementeren.
(b) Wetenschappelijke en technische middelen
17.92.Van staten wordt verwacht dat zij, voorzover van toepassing met hulp van betrokken intergouvernementele organisaties:
(a)Voorzieningen treffen voor de overdracht, in het bijzonder aan ontwikkelingslanden, van milieuverantwoorde technieken om visserij, hydrocultuur en maricultuur te ontwikkelen;
(b)Bijzondere aandacht schenken aan middelen voor het overdragen van informatie over biologische rijkdommen en verbeterde vis- en hydrocultuurtechnieken aan vissersgemeenschappen op lokaal niveau;
(c)Onderzoek naar en wetenschappelijke evaluatie en gebruik van geschikte traditionele beheerssystemen bevorderen;
(d)Waar van toepassing, overwegen om de FAO/ICES Code of Practice for Consideration of Transfer and Introduction of Marine and Freshwater Organisms na te leven;
(e)Wetenschappelijk onderzoek bevorderen naar zeegebieden die van bijzonder belang zijn voor het mariene leven van de zee, zoals gebieden met een grote biodiversiteit, veel endemie of een hoge produktiviteit en plaatsen waar migrerende soorten hun trektocht onderbreken.
(c) Vorming
17.93.Staten dienen, afzonderlijk of via bilaterale en multilaterale samenwerking en, voorzover van toepassing, met hulp van betrokken subregionale, regionale of mondiale organisaties steun aan ontwikkelingslanden te bevorderen en verlenen, onder andere om:
(a)Multidisciplinaire educatie, scholing en onderzoek inzake het mariene leven van de zee uit te breiden, vooral op het gebied van de sociale en economische wetenschappen;
(b)Op nationaal en regionaal niveau scholingsgelegenheid scheppen om ambachtelijke visserij en visserij voor eigen gebruik te ondersteunen, om kleinschalig gebruik van het mariene leven van de zee te ontwikkelen, en om de rechtvaardige deelname te bevorderen van plaatselijke gemeenschappen, werknemers in de kleinschalige visserij, vrouwen en inheemse bevolkingsgroepen;
(c)Thema's die verband houden met het belang van het mariene leven van de zee op te nemen in onderwijsprogramma's op alle niveaus.
(d) Vergroting van capaciteit
17.94.Van kuststaten wordt verwacht dat zij, voorzover van toepassing met hulp van betrokken subregionale, regionale en mondiale instellingen:
(a)Onderzoekscapaciteit ontwikkelen voor het evalueren en controleren van de populaties van het mariene leven van de zee;
(b)Steun verlenen aan plaatselijke vissersgemeenschappen, in het bijzonder diegene die voor hun bestaan van de visserij afhankelijk zijn, alsmede aan inheemse bevolkingsgroepen en vrouwen, met inbegrip van het verlenen, voorzover van toepassing, van de technische en financiële bijstand voor het ordenen, in stand houden, uitwisselen en uitbreiden van de traditionele kennis over het mariene leven van de zee en vistechnieken, en voor het verbeteren van de kennis over mariene ecosystemen;
(c)Strategieën opstellen voor duurzame hydrocultuurontwikkeling, waaronder ook strategieën voor milieubeheer ter ondersteuning van lokale gemeenschappen van viskwekers;
(d)Waar de noodzaak daartoe ontstaat instellingen opzetten en versterken die in staat zijn om de doelstellingen en activiteiten in verband met het behoud en beheer van het mariene leven van de zee te implementeren.
17.95.Bijzondere steun, met inbegrip van samenwerking tussen staten, zal nodig zijn om de capaciteit van ontwikkelingslanden te verbeteren op het gebied van gegevens en informatie, wetenschappelijke en technische middelen en vorming, teneinde deze landen in staat te stellen zinvol deel te nemen aan het behoud en duurzaam gebruik van biologische rijkdommen van de zee die onder hun nationale jurisdictie vallen.
E.Het wegnemen van cruciale onzekerheden in verband met het beheer van het mariene milieu en klimaatverandering
Uitgangspunten
17.96.Het mariene milieu is kwetsbaar en gevoelig voor klimaatverandering en atmosferische verandering. Het verstandig gebruiken en ontwikkelen van kustgebieden, alle zeeën en rijkdommen van de zee, alsook het behoud van het mariene milieu, vooronderstelt het vermogen om de huidige toestand van deze systemen vast te stellen en toekomstige condities te voorspellen. De grote onzekerheden in de huidige informatie belemmeren effectief beheer en beperken het vermogen om voorspellingen te doen en milieuveranderingen in te schatten. Stelselmatige vergaring van gegevens aangaande de parameters van het mariene milieu zal nodig zijn om geïntegreerde beheersmethoden toe te passen en om de gevolgen te voorspellen van veranderingen in het wereldklimaat en van atmosferische verschijnselen, zoals aantasting van de ozonlaag, voor het mariene leven van de zee en het mariene milieu. Teneinde de drijvende rol te kunnen bepalen die de oceanen en alle zeeën spelen in mondiale systemen, en natuurlijke en door mensen veroorzaakte veranderingen in zee- en kustmilieus te kunnen voorspellen, dienen de mechanismen om informatie uit onderzoek en stelselmatige observatie te verzamelen, te ordenen en te verspreiden aanzienlijk te worden geherstructureerd en versterkt.
17.97.Er bestaan veel onzekerheden over klimaatverandering en vooral over de stijging van de zeespiegel. Een kleine stijging van de zeespiegel kan aanzienlijke schade veroorzaken aan kleine eilanden en lage kusten. Optreden hiertegen moet op gedegen gegevens berusten. Er moet langdurig samengewerkt worden bij onderzoek om de gegevens te verzamelen die nodig zijn voor wereldklimaatmodellen en om de onzekerheden te verminderen. Intussen moeten er voorzorgsmaatregelen worden genomen om de risico's en gevolgen te verminderen, in het bijzonder die voor kleine eilanden, laaggelegen gebieden en kustgebieden.
17.98.In sommige delen van de wereld is toegenomen ultraviolette straling als gevolg van aantasting van de ozonlaag gemeld. Een evaluatie van de gevolgen hiervan voor het mariene milieu is nodig om onzekerheden te verkleinen en om een basis te verschaffen om actie te kunnen ondernemen.
Doelstellingen
17.99.In overeenstemming met de bepalingen van het VN-Verdrag inzake het recht van de zee over wetenschappelijk onderzoek van de zee verbinden staten zich om het inzicht in het mariene milieu en de rol ervan in mondiale processen te vergroten. Voor dit doel is het nodig om:
(a)Wetenschappelijk onderzoek en stelselmatige observatie van het mariene milieu onder nationale jurisdictie en van de volle zee te bevorderen, met inbegrip van het onderzoeken van wisselwerkingen met atmosferische verschijnselen, zoals de aantasting van de ozonlaag;
(b)De uitwisseling te bevorderen van gegevens en informatie die voortkomen uit wetenschappelijk onderzoek en stelselmatige observatie en uit traditionele ecologische kennis, en ervoor zorg te dragen dat deze op nationaal niveau beschikbaar zijn voor beleidsmakers en het publiek;
(c)Samen te werken inzake de ontwikkeling van onderling op elkaar afgestemde, gestandaardiseerde procedures, meettechnieken, en voorzieningen voor gegevensopslag en beheer, ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek en stelselmatige observatie van het mariene milieu;
Activiteiten
(a) Beheersactiviteiten
17.100.Staten dienen onder ander het volgende te overwegen:
(a)Het coördineren van nationale en regionale observatieprogramma's voor verschijnselen die aan of bij de kust plaatsvinden en in verband staan met klimaatverandering en voor onderzoeksparameters die van wezenlijk belang zijn voor het zee- en kustbeheer in alle delen van de wereld;
(b)Het verschaffen van verbeterde voorspellingen van de gesteldheid van de zee ter vergroting van de veiligheid van de bewoners van kustgebieden en de doelmatigheid van activiteiten op zee;
(c)Het samenwerken inzake het nemen van bijzondere maatregelen met het oog op mogelijke klimaatverandering en stijging van de zeespiegel, met inbegrip van het ontwikkelen van mondiaal aanvaarde methoden voor het evalueren van de kwetsbaarheid van kusten en het opstellen van modellen en het vaststellen van strategieën om op te treden, in het bijzonder voor voorrangsgebieden zoals kleine eilanden en laaggelegen en kwetsbare kustgebieden;
(d)Het inventariseren van bestaande en voorgenomen programma's voor stelselmatige observatie van het mariene milieu, teneinde activiteiten te integreren en prioriteiten vast te stellen om ernstige onzekerheden over oceanen en alle zeeën weg te nemen;
(e)Het in werking stellen van een programma of onderzoek om de zeebiologische gevolgen van toegenomen ultraviolette straling als gevolg van de aantasting van de stratosferische ozonlaag te bepalen en de mogelijke gevolgen ervan te evalueren.
17.101.Gezien de belangrijke rol die oceanen en alle zeeën spelen bij het afzwakken van mogelijke klimaatverandering, moeten de Intergouvernementele Oceanografische Commissie (IOC) en andere betrokken bevoegde VN-instellingen met hulp van landen die daarvoor de middelen en kennis hebben, de rol van oceanen als put voor koolstof uit de atmosfeer analyseren, evalueren en stelselmatig observeren.
(b) Gegevens en informatie
17.102.Staten dienen onder andere de volgende stappen te overwegen:
(a)Het intensiveren van internationale samenwerking vooral inzake het verbeteren van nationale wetenschappelijke en technische voorzieningen voor het analyseren, evalueren en voorspellen van veranderingen op mondiale schaal in klimaat en milieu;
(b)Het ondersteunen van de rol van de IOC in samenwerking met de WMO, het VN-milieuprogramma (UNEP) en andere internationale organisaties bij het verzamelen, analyseren en verspreiden van gegevens en informatie over de oceanen en alle zeeën, eventueel ook via het voorgenomen Global Ocean Observing System, met bijzondere aandacht voor de noodzaak dat de IOC ten volle de strategie ontwikkelt voor het verschaffen van scholing en technische begeleiding aan ontwikkelingslanden via haar programma voor Vorming, Educatie en Wederzijdse Bijstand (TEMA);
(c)Het opzetten van nationale multisectorale gegevensbanken voor de uitkomsten van programma's voor onderzoek en stelselmatige observatie;
(d)Het koppelen van deze gegevensbanken aan bestaande gegevens- en informatiediensten en -mechanismen, zoals World Weather Watch en Earthwatch;
(e)Het samenwerken bij de uitwisseling van gegevens en informatie en de opslag en archivering ervan via de mondiale en regionale gegevenscentra;
(f)Het samenwerken om volledige deelname van vooral ontwikkelingslanden te waarborgen aan internationale programma's onder auspiciën van deinstellingen en organisaties van de Verenigde Naties voor het verzamelen, analyseren en gebruiken van gegevens en informatie.
(c) Internationale en regionale samenwerking en coördinatie
17.103.Van staten wordt verwacht dat zij, bilateraal en multilateraal, en in samenwerking met subregionale, regionale en interregionale of mondiale organisaties, voorzover van toepassing, overwegen om:
(a)Op technisch gebied samen te werken inzake de ontwikkeling van de capaciteit van kust- en eiland-staten voor zeeonderzoek en stelselmatige observatie, en voor het toepassen van de uitkomsten hiervan;
(b)Bestaande nationale instellingen uit te breiden en waar nodig internationale mechanismen te scheppen voor analyse en voorspelling, teneinde regionale en mondiale oceanografische analyses en voorspellingen uit te voeren en de uitkomsten ervan uit te wisselen en om op nationaal, subregionaal en regionaal niveau, voorzover van toepassing, faciliteiten te verschaffen voor internationaal onderzoek en internationale scholing.
17.104.Gezien de waarde van de Zuidpool als gebied voor het verrichten van wetenschappelijk onderzoek, in het bijzonder onderzoek dat van wezenlijk belang is om inzicht te krijgen in het milieu over de hele wereld, wordt van staten die dergelijk onderzoek uitvoeren verwacht dat zij, zoals bepaald in artikel III van het Antarcticaverdrag, het volgende blijven doen:
(a)Ervoor zorgen dat gegevens en informatie die uit dergelijk onderzoek voortkomen vrijelijk beschikbaar zijn voor de internationale gemeenschap;
(b)De toegang tot dergelijke gegevens en informatie voor de internationale wetenschappelijke gemeenschap en gespecialiseerde organisaties van de Verenigde Naties verbeteren, onder andere door het stimuleren van periodieke seminars en symposia.
17.105.Staten dienen, voorzover van toepassing, de subregionale, regionale en mondiale coördinatie tussen organisaties op hoog niveau te verbeteren en de mechanismen voor het ontwikkelen en integreren van netwerken voor stelselmatige observatie onder de loupe te nemen. Dit houdt onder andere het volgende in:
(a)Het analyseren van bestaande regionale en mondiale gegevensbanken;
(b)Het scheppen van mechanismen voor het ontwikkelen van vergelijkbare en onderling verenigbare technieken, het valideren van methoden en metingen, het organiseren van regelmatige wetenschappelijke beoordelingen, het ontwikkelen van mogelijkheden voor corrigerende maatregelen, het afspreken van methoden van presentatie en opslag van gegevens, en het doorgeven van de verzamelde informatie aan mogelijke gebruikers;
(c)Het stelselmatig observeren van leefgebieden in kuststreken en veranderingen in de zeespiegel, het inventariseren van bronnen van verontreiniging van de zee en het analyseren van visserijstatistieken;
(d)Het organiseren van periodieke evaluaties van de toestand van de oceanen en alle zeeën en kustgebieden en van aanwezige tendensen.
17.106.Internationaal dient via de betrokken organisaties binnen de Verenigde Naties samengewerkt te worden om landen te steunen bij het opstellen en, voor zover van toepassing, op gecoördineerde wijze integreren van regionale lange-termijnprogramma's voor stelselmatige observatie met de Regional Seas Programmes om, voorzover van toepassing, subregionale, regionale en mondiale observatiesystemen te implementeren die op het principe van gegevensuitwisseling berusten. Een van de doelen hiervan dient te zijn het voorspellen van de gevolgen van klimaatrampen voor de bestaande fysieke en sociaal-economische kustinfrastructuur.
17.107.Uitgaande van de uitkomsten van onderzoek naar de gevolgen van de toeneming van ultraviolette straling die het aardoppervlak bereikt voor de volksgezondheid, de landbouw en het mariene milieu, dienen staten en internationale organisaties zich te beraden op het treffen van passende corrigerende maatregelen.
Middelen ter implementatie
(a) Financiering en kostenraming
17.108.Het secretariaat van de Conferentie schat dat voor de implementatie van de activiteiten van dit programma per jaar (1993-2000) een gemiddeld bedrag van circa $750 miljoen nodig zou zijn, waarvan circa $480 miljoen ter beschikking zou moeten worden gesteld door de internationale gemeenschap in de vorm van schenkingen of concessionele middelen. Deze ramingen zijn slechts indicaties voor de orde van grootte van de kosten, en zijn nog niet door de regeringen beoordeeld. De werkelijke kosten en financieringsvoorwaarden zullen, ook wanneer deze mogelijk niet de vorm van zachte leningen aannemen, onder andere afhankelijk zijn van de specifieke strategieën en programma's die de regeringen zullen gaan implementeren.
17.109.De ontwikkelde landen dienen te zorgen voor de financiering van de verdere ontwikkeling en implementatie van het Global Ocean Observing System.
(b) Wetenschappelijke en technische middelen
17.110.Teneinde de cruciale onzekerheden weg te nemen via stelselmatige kust- en zeeobservatie en onderzoek dienen staten samen te werken bij de ontwikkeling van procedures die vergelijkbare analyses en betrouwbare gegevens mogelijk maken. Ook dienen ze samen te werken op subregionale en regionale basis, voorzover van toepassing via bestaande programma's, en dienen ze infrastructuur en kostbare en geavanceerde apparatuur samen met andere staten te gebruiken, procedures te ontwikkelen voor kwaliteitsgarantie en gezamenlijk vorming en educatie te verschaffen. Bijzondere aandacht dient geschonken te worden aan de overdracht van wetenschappelijke en technische kennis en middelen om staten, vooral ontwikkelingslanden, te steunen bij het ontwikkelen van eigen capaciteit.
17.111.Internationale organisaties dienen op verzoek kustlanden te steunen bij het implementeren van onderzoeksprojecten inzake de gevolgen van toeneming van ultraviolette straling.
(c) Vorming
17.112.Staten dienen afzonderlijk of via bilaterale en multilaterale samenwerking en met hulp, voorzover van toepassing, van subregionale, regionale of mondiale organisaties veelomvattende programma's te ontwikkelen en te implementeren, in het bijzonder in ontwikkelingslanden, voor een brede en samenhangende aanpak van hun primaire vormings- en scholingsbehoeften op het gebied van zeewetenschappen.
(d) Vergroting van capaciteit
17.113.Staten dienen, voorzover nodig, nationale wetenschappelijke en technische oceanografische commissies of vergelijkbare instanties op te richten of te versterken, teneinde zeewetenschappelijke activiteiten te ontwikkelen, te steunen en te coördineren en nauw samen te werken met internationale organisaties.
17.114.Staten dienen, voorzover van toepassing, bestaande subregionale en regionale mechanismen te gebruiken om de kennis van het mariene milieu te ontwikkelen, informatie uit te wisselen, stelselmatige observaties en evaluaties te organiseren en zo effectief mogelijk gebruik te maken van wetenschapsmensen, faciliteiten en apparatuur. Ook dienen ze samen te werken bij het bevorderen van de eigen onderzoeksmogelijkheden van ontwikkelingslanden.
F.Intensivering van de internationale en regionale samenwerking en coördinatie
Uitgangspunten
17.115.Erkend wordt dat er internationaal moet worden samengewerkt om nationale inspanningen te steunen en aan te vullen. De implementatie van de strategieën en activiteiten van de programmaterreinen die verband houden met zee- en kustgebieden en zeeën vereist effectieve institutionele voorzieningen op nationaal, subregionaal, regionaal en mondiaal niveau, voorzover van toepassing. Er zijn talrijke nationale en internationale, waaronder regionale, instellingen, zowel binnen als buiten de Verenigde Naties, die bevoegd zijn inzake zeekwesties en het is noodzakelijk om de onderlinge coördinatie te verbeteren en de onderlinge banden te versterken. Ook is het belangrijk ervoor te zorgen dat op alle niveaus een geïntegreerde en multisectorale benadering van zeekwesties wordt gevolgd.
Doelstellingen
17.116.Staten verplichten zich ertoe, in overeenstemming met hun beleid, prioriteiten en middelen, zich te zullen inzetten om institutionele voorzieningen te bevorderen die nodig zijn om de implementatie van de activiteiten van de programmaterreinen van dit hoofdstuk te ondersteunen. Te dien einde zijn de volgende stappen, voorzover van toepassing, nodig:
(a)Het integreren op nationaal, subregionaal, regionaal en mondiaal niveau, voorzover van toepassing, van relevante sectorale activiteiten die gericht zijn op milieu en ontwikkeling in zee- en kustgebieden;
(b)Het bevorderen van effectieve informatie-uitwisseling en, voorzover van toepassing, van institutionele banden tussen bilaterale en multilaterale nationale, regionale, subregionale en interregionale instellingen die zich richten op milieu en ontwikkeling in zee- en kustgebieden;
(c)Het binnen de Verenigde Naties bevorderen van regelmatige intergouvernementele beoordeling van milieu- en ontwikkelingskwesties in verband met zee- en kustgebieden;
(d)Het bevorderen van de doeltreffende werking van coördinatiemechanismen voor de onderdelen van de Verenigde Naties die zich bezighouden met milieu- en ontwikkelingskwesties in verband met zee- en kustgebieden, alsook van banden met betrokken internationale ontwikkelingsinstellingen.
Activiteiten
(a) Beheersactiviteiten
Mondiaal
17.117.De Algemene Vergadering dient te zorgen voor regelmatig overleg binnen de Verenigde Naties op intergouvernementeel niveau inzake algemene zee- en kustaangelegenheden, met inbegrip van milieu- en ontwikkelingskwesties, en dient de Secretaris-Generaal en de hoofden van organisaties en instellingen van de Verenigde Naties te verzoeken om:
(a)De coördinatie te intensiveren en verbeterde regelingen te treffen tussen de betrokken organisaties van de Verenigde Naties die verantwoordelijkheid dragen voor zee- en kustaangelegenheden, alsook de subregionale en regionale afdelingen hiervan;
(b)De coördinatie te verbeteren tussen voornoemde organisaties en andere VN-organisaties, -instellingen en gespecialiseerde organisaties die zich met ontwikkeling, handel en andere verwante economische aangelegenheden bezighouden, voorzover van toepassing;
(c)Ervoor te zorgen dat VN-organisaties die zich met het mariene milieu bezighouden beter vertegenwoordigd zijn in coördinatie-activiteiten binnen de Verenigde Naties als geheel;
(d)Voorzover nodig meer samenwerking te stimuleren tussen de VN-organisaties en subregionale en regionale kust- en zeeprogramma's;
(e)Een gecentraliseerd systeem op te zetten om informatie te verschaffen over regelgeving alsook advies over de implementatie van juridische instrumenten inzake aangelegenheden die het mariene milieu en ontwikkeling betreffen.
17.118.Staten erkennen dat het milieubeleid gericht moet zijn op de grondoorzaken van de achteruitgang van het milieu, zodat milieumaatregelen geen onnodige handelsbelemmeringen ten gevolge hebben. Handelspolitieke maatregelen ten behoeve van het milieu mogen geen middel zijn tot willekeurige of onrechtvaardige discriminatie of een verhulde beperking voor de internationale handel inhouden. Eenzijdige acties ter bestrijding van milieuproblemen buiten de jurisdictie van het invoerende land dienen vermeden te worden. Milieumaatregelen die gericht zijn op internationale milieuproblemen moeten zoveel mogelijk op internationale consensus berusten. Om binnenlandse maatregelen ten behoeve van bepaalde milieudoelstellingen doeltreffend te maken, kunnen handelsmaatregelen nodig zijn. Indien handelspolitieke maatregelen nodigmochten blijken voor de handhaving van milieubeleidsmaatregelen, moeten bepaalde principes en regels in acht genomen worden. Hiertoe behoren onder andere het principe van non-discriminatie; het principe dat de gekozen handelsmaatregel de minst handelsbeperkende moet zijn die nog geschikt is om de doelstellingen te bereiken; een verplichting om doorzichtigheid te betrachten bij het gebruik van handelsmaatregelen in verband met het milieu en om nationale voorschriften voldoende bekend te maken; en de noodzaak om rekening te houden met de bijzondere omstandigheden en ontwikkelingsbehoeften van ontwikkelingslanden die werken aan internationaal overeengekomen milieudoelstellingen.
Subregionaal en regionaal
17.119.Staten dienen de volgende stappen te overwegen, voorzover van toepassing:
(a)Het versterken en zonodig uitbreiden van intergouvernementele regionale samenwerking, de Regional Seas Programmes van het VN-milieuprogramma (UNEP), regionale en subregionale visserijorganisaties en regionale commissies;
(b)Het, indien nodig, tot stand brengen van coördinatie tussen van betrokken VN-organisaties en andere multilaterale organisaties op subregionaal en regionaal niveau, met inbegrip van het overwegen van de mogelijkheid om hun personeel bij elkaar te plaatsen;
(c)Het regelen van periodiek intraregionaal overleg;
(d)Het bevorderen van de beschikbaarheid en het gebruik van kennis en technieken via betrokken nationale instanties voor subregionale en regionale centra en netwerken, zoals de Regional Centres for Marine Technology.
(b) Gegevens en informatie
17.120.Van staten wordt verwacht dat zij, voorzover van toepassing:
(a)De uitwisseling van informatie over zee- en kustaangelegenheden bevorderen;
(b)De capaciteit van internationale organisaties voor het verwerken van informatie vergroten en de ontwikkeling steunen van nationale, subregionale en regionale gegevens- en informatiesystemen, voorzover van toepassing. Hieronder kunnen ook netwerken vallen tussen landen met vergelijkbare milieuproblemen;
(c)Bestaande internationale mechanismen zoals Earthwatch en de Gezamenlijke Groep van Deskundigen op het Gebied van de Wetenschappelijke Aspecten van Verontreiniging van de Zee (GESAMP) verder uitbreiden.
Middelen ter implementatie
(a) Financiering en kostenraming
17.121.Het secretariaat van de Conferentie schat dat voor de implementatie van de activiteiten van dit programma de internationale gemeenschap per jaar (1993-2000) een gemiddeld bedrag van circa $50 miljoen ter beschikking zou moeten stellen in de vorm van schenkingen of concessionele middelen. Deze ramingen zijn slechts een indicatie voor de orde van grootte van de kosten, en zijn nog niet door de regeringen beoordeeld. De werkelijke kosten en financieringsvoorwaarden zullen, ook wanneer deze mogelijk niet de vorm van zachte leningen aannemen, onder andere afhankelijk zijn van de specifieke strategieën en programma's die de regeringen zullen gaan implementeren.
(b) Wetenschappelijke en technische middelen, vorming en vergroting van capaciteit
17.122.De middelen ter implementatie die bij de andere programmaterreinen in verband met zee- en kustaangelegenheden zijn geschetst in de paragrafen over wetenschappelijke en technische middelen, vorming en vergroting van capaciteit, zijn ook op dit programmaterrein van toepassing. Bovendien dienen staten via internationale samenwerking een uitgebreid programma op te stellen om te voorzien in de primaire vormings- en scholingsbehoeften op het gebied van zeewetenschappen op alle niveaus.
G.Duurzame ontwikkeling van kleine eilanden
Uitgangspunten
17.123. Ontwikkelingslanden die kleine eiland-staten zijn en eilanden met kleine gemeenschappen zijn een bijzonder geval, met betrekking tot zowel milieu als ontwikkeling. Ze zijn ecologisch gezien kwetsbaar. Door hun geringe omvang, beperkte middelen, geografische verspreiding en isolement ten opzichte van markten zijn ze economisch in het nadeel en zijn schaalvoordelen onmogelijk. Voor ontwikkelingslanden die kleine eiland-staten zijn is het oceaan- en kustmilieu van strategisch belang en vormt het een waardevolle ontwikkelingsbron.
17.124.Hun geografische isolement heeft geleid tot de aanwezigheid van een betrekkelijk groot aantal unieke plante- en diersoorten, waardoor ze een zeer groot aandeel hebben in de mondiale biodiversiteit. Ook hebben ze rijke en uiteenlopende culturen die zich speciaal hebben aangepast omdat ze zich op een eiland bevinden, alsook kennis van het verantwoorde beheer van de insulaire hulpbronnen.
17.125.Ontwikkelingslanden die kleine eiland-staten zijn ondervinden alle milieuproblemen en uitdagingen van kustgebieden geconcentreerd op een kleine landoppervlakte. Ze worden als uitermate kwetsbaar beschouwd voor de opwarming van de aarde en de stijging van de zeespiegel, waardoor sommige kleine, laaggelegen eilanden in toenemende mate het gevaar lopen hun volledige nationale grondgebied te verliezen. De meeste tropische eilanden ondervinden momenteel ook de directe gevolgen van het steeds veelvuldiger voorkomen van zware stormen, wervelstormen en orkanen als gevolg van klimaatverandering. Hierdoor ondervindt hun sociaal-economische ontwikkeling ernstige vertraging.
17.126.Omdat de ontwikkelingsmogelijkheden voor kleine eilanden beperkt zijn, zijn er bijzondere problemen bij het organiseren en implementeren van plannen voor duurzame ontwikkeling. Ontwikkelingslanden die kleine eiland-staten zijn hebben zonder de samenwerking en hulp van de internationale gemeenschap te weinig mogelijkheden om deze problemen het hoofd te bieden.
Doelstellingen
17.127.Staten verplichten zich ertoe zich te zullen inzetten voor het aanpakken van de problemen van duurzame ontwikkeling van ontwikkelingslanden die kleine eiland-staten zijn. Voor dit doel zijn de volgende stappen noodzakelijk:
(a)Het implementeren van plannen en programma's ter ondersteuning van duurzame ontwikkeling en het duurzame gebruik van de rijkdommen van hun zeeën en kusten, met inbegrip van programma's voor het vervullen van primairemenselijke behoeften, het handhaven van de biodiversiteit en het verbeteren van de kwaliteit van het leven van eilandbewoners;
(b)Het treffen van maatregelen waardoor ontwikkelingslanden die kleine eiland-staten zijn in staat zijn om op doeltreffende, creatieve en duurzame wijze met milieuveranderingen om te gaan en om de gevolgen ervan in te perken en de gevaren voor de rijkdommen van de zee en de kust te verminderen.
Activiteiten
(a) Beheersactiviteiten
17.128.Van ontwikkelingslanden die kleine eiland-staten zijn wordt verwacht dat zij, voorzover van toepassing met hulp van de internationale gemeenschap en op basis van de bestaande activiteiten van nationale en internationale organisaties:
(a)De bijzondere milieu- en ontwikkelingseigenschappen van kleine eilanden bestuderen, door het opstellen van een milieuprofiel en het opmaken van een inventaris van hun rijkdommen, kwetsbare mariene leefgebieden en biodiversiteit;
(b)Technieken ontwikkelen voor het bepalen en regelmatig controleren van het draagvermogen van kleine eilanden op basis van verschillende ontwikkelingsmodellen en beperkingen met betrekking tot hulpbronnen;
(c)Plannen maken voor duurzame ontwikkeling op de middellange en lange termijn, waarbij de nadruk ligt op veelsoortig gebruik van hulpbronnen, en waarbij milieu-overwegingen worden opgenomen in economische en sectorale plannen en beleidslijnen, maatregelen worden omschreven voor het handhaven van de culturele en biologische diversiteit, en bedreigde soorten en mariene leefgebieden worden beschermd;
(d)Technieken voor het beheer van kustgebieden aanpassen, zoals planning, ruimtelijke ordening en milieu-effectrapportages, daarbij gebruik makend van Geografische Informatiesystemen (GIS), die afgestemd zijn op de bijzondere kenmerken van kleine eilanden, met inachtneming van de traditionele en culturele waarden van inheemse bevolkingsgroepen van eiland-staten.
(e)De bestaande institutionele regelingen onder de loupe nemen en institutionele hervormingen aangeven en implementeren die van wezenlijk belang zijn voor de doeltreffende implementatie van duurzame ontwikkelingsplannen, daarbijook zorg dragend voor intersectorale coördinatie en deelname van de gemeenschap aan het planvormingsproces;
(f)Plannen voor duurzame ontwikkeling implementeren, met inbegrip van het heroverwegen en bijstellen van bestaande niet-duurzame beleidsmaatregelen en methoden;
(g)Uitgaande van het voorzorgsbeginsel en een anticiperende benadering rationele strategieën voor optreden ontwerpen en implementeren om de milieu-effecten en maatschappelijke en economische gevolgen van klimaatverandering en een stijging van de zeespiegel aan te pakken, en adequate rampenplannen ontwerpen;
(h)Milieuverantwoorde technieken stimuleren voor duurzame ontwikkeling van ontwikkelingslanden die kleine eiland-staten zijn en aangeven welke technieken uitgesloten moeten worden omdat ze een bedreiging vormen voor cruciale insulaire ecosystemen.
(b) Gegevens en informatie
17.129.Er dient meer informatie over de geografische, culturele, sociaal-economische en milieukenmerken van eilanden te worden verzameld en geëvalueerd, ter ondersteuning van het planvormingsproces. Bestaande gegevensbestanden met betrekking tot eilanden dienen te worden uitgebreid en er dienen geografische informatiesystemen te worden ontwikkeld en aangepast aan de bijzondere kenmerken van eilanden.
(c) Internationale en regionale samenwerking en coördinatie
17.130.Ontwikkelingslanden die kleine eiland-staten zijn dienen, voorzover van toepassing met hulp van subregionale, regionale of mondiale organisaties, samenwerking tussen eilanden en regionale en interregionale samenwerking en uitwisseling van informatie op gang te brengen en te intensiveren, onder andere door middel van periodieke regionale en mondiale bijeenkomsten over duurzame ontwikkeling van ontwikkelingslanden die kleine eiland-staten zijn, waarbij de eerste mondiale conferentie over duurzame ontwikkeling van ontwikkelingslanden die kleine eiland-staten zijn in 1993 gehouden zal worden.
17.131.Subregionale, regionale en mondiale organisaties moeten de bijzondere ontwikkelingsproblematiek van ontwikkelingslanden die kleine eiland-staten zijn erkennen en hun voldoende voorrang verlenen bij het verstrekken van bijstand, vooral waar het gaat om het ontwerpen en implementeren van plannen voor duurzame ontwikkeling.
Middelen ter implementatie
(a) Financiering en kostenraming
17.132.Het secretariaat van de Conferentie schat dat voor de implementatie van de activiteiten van dit programma per jaar (1993-2000) een gemiddeld bedrag van circa $130 miljoen nodig zou zijn, waarvan circa $50 miljoen ter beschikking zou moeten worden gesteld door de internationale gemeenschap in de vorm van schenkingen of concessionele middelen. Deze ramingen zijn slechts indicaties voor de orde van grootte van de kosten, en zijn nog niet door de regeringen beoordeeld. De werkelijke kosten en financieringsvoorwaarden zullen, ook wanneer deze eventueel niet de vorm van zachte leningen aannemen, onder andere afhankelijk zijn van de specifieke strategieën en programma's die de regeringen zullen gaan implementeren.
(b) Wetenschappelijke en technische middelen
17.133.Er dienen regionale centra te worden opgericht of, voorzover van toepassing, uitgebreid, voor de ontwikkeling en verspreiding van wetenschappelijke informatie en adviezen over technische middelen en technologieën die geschikt zijn voor ontwikkelingslanden die kleine eiland-staten zijn, vooral met betrekking tot het beheer van kustgebieden, de exclusieve economische zone en het mariene leven van de zee.
(c) Vorming
17.134.Aangezien de bevolking van ontwikkelingslanden die kleine eiland-staten zijn niet over alle noodzakelijke specialismen kunnen beschikken, dient de scholing voor geïntegreerd kustbeheer en ontwikkeling gericht te zijn op het opleiden van kaders van bestuurders, wetenschapsmensen, technici en kustplanologen die in staat zijn om de vele factoren te combineren die bij geïntegreerd kustbeheer een rol spelen. Gebruikers van hulpbronnen dienen bereid te zijn om een zowel bestuurlijke als beschermende functie te vervullen, het principe 'de vervuiler betaalt' toe te passen en de scholing van hun personeel te steunen. Onderwijsstelsels dienen te worden gewijzigd om aan deze behoeften tegemoet te komen en er dienen speciale scholingsprogramma's te worden ontwikkeld op het gebied van geïntegreerd eilandbeheer en ontwikkeling. Lokale planvorming moet in de onderwijsprogramma's op alle niveaus worden opgenomen en met de hulp van niet-gouvernementele organisaties en inheemse kustbewoners dienen bewustmakingscampagnes worden opgezet.
(d) Vergroting van capaciteit
17.135.De totale capaciteit van ontwikkelingslanden die kleine eiland-staten zijn zal altijd beperkt blijven. Derhalve moet de bestaande capaciteit geherstructureerd worden om op doeltreffende wijze te voorzien in de onmiddellijke behoeften inzake duurzame ontwikkelingen geïntegreerd beheer. Tegelijkertijd moet de internationale gemeenschap adequate en passende hulp verlenen om te zorgen voor de beschikbaarheid van al het personeel dat vereist is om plannen voor duurzame ontwikkeling te implementeren.
17.136.Nieuwe technologieën die produktiviteit en mogelijkheden van een beperkte mankracht kunnen vergroten, moeten worden gebruikt om ervoor te zorgen dat de capaciteit van zeer kleine bevolkingsgroepen om in hun eigen behoeften te voorzien wordt uitgebreid. De ontwikkeling en toepassing van traditionele kennis moet worden aangemoedigd teneinde de capaciteit van landen om duurzame ontwikkeling tot stand te brengen, te verbeteren.