[Menu] [dDH]

Kosova en Nederland 1999
Brief Min. De Grave over mogelijke krijgsgevangenen

Ministerie van Defensie

Brieven van de minister/staatssecretaris van Defensie aan de Eerste/Tweede Kamer der Staten-Generaal

De Voorzitter van de Vaste Commissie voor Defensie Tweede Kamer der Staten-Generaal

Ons nummer C98/276 99001128

Datum 27 april 1999

Onderwerp: Kosovo en krijgsgevangenen

Bij Uw hogergenoemde brief verzoekt U in verband met het conflict in Kosovo te worden geïnformeerd over de status van personen die op dit moment in Servische handen zouden kunnen geraken.

Indien onverhoopt militairen van het bondgenootschap in handen vallen van de Republiek Joegoslavië, dan hebben zij recht op de status van krijgsgevangene ingevolge, onder meer, het derde verdrag van Genève van 12 augustus 1949. Zoals U onder meer uit de publiciteit rond de gevangen genomen Amerikanen heeft kunnen vernemen, is de internationale gemeenschap eensgezind van mening dat de bescherming die op grond van die status aan militairen toekomt van toepassing is op het huidig conflict. De toepassing van de relevante verdragen is dan ook niet afhankelijk van een formele oorlogsverklaring, noch kan van de feitelijke toepassing een formele oorlogssituatie worden afgeleid. De toekenning van de status van krijgsgevangene houdt onder meer in dat een strafrechtelijke vervolging vanwege de enkele deelname aan het conflict niet rechtmatig is, de betrokkenen menswaardig dienen te worden behandeld en in het bijzonder dienen te worden gevrijwaard van elke belediging en nieuwsgierigheid van het publiek. Evenals tijdens de gevechtshandelingen tegen Irak, toen een Britse piloot op de televisie werd getoond, is ook nu geprotesteerd tegen de uitzending van beelden van de drie Amerikaanse krijgsgevangenen.

Inmiddels heeft ook het Internationaal Tribunaal voor het Voormalig Joegoslavië (ICTY) aangekondigd de gedragingen van partijen in het conflict te gaan onderzoeken, met name uiteraard de gedragingen van Servische militaire en para-militaire eenheden in Kosovo. Mocht het ICTY-onderzoek een indicatie opleveren van strafbare feiten in het kader van de bejegening van de krijgsgevangenen dan kunnen deze worden vervolgd. In een beperkt aantal gevallen van zeer ernstige aard, schrijft het regime van de Verdragen ook voor dat landen waar de verdachten worden aangetroffen of zelf dienen te vervolgen of dat overdracht dient te geschieden naar een land dat de verdachten wil berechten.

Wat betreft het in de Verdragen van Genève en bijbehorende Protocollen genoemde regime van Beschermende Mogendheden, geldt dat bij afwezigheid van door de partijen aangewezen Beschermende Mogendheden het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRK) deze rol kan vervullen. In de huidige situatie is het ICRK reeds overgegaan tot het feitelijk vervullen van deze rol.

Uiteraard staan deze volkenrechtelijke bepalingen los van de eigen verantwoordelijkheid van de Republiek Joegoslavië voor het gedrag van haar personeel en de handhaving van de verplichtingen op grond van de Verdragen. Zo bestaat naast de individuele verantwoordelijkheden - ook van de commandanten - een verantwoordelijkheid van de Staat voor het gedrag van zijn strijdkrachten.

DE MINISTER VAN DEFENSIE

mr. F.H.G. de Grave


menu | dDH