Duurzaam Nieuws
Deze tekst is zo vormgegeven dat u hem desgewenst simpel en niet al te papierverspillend kunt printen.
Toespraak Pronk voor de NCDO 14 december
Selekteer de tekst onder de lijn; zet de muis-cursor aan het begin; druk op de linker muisknop en houdt die ingedrukt; sleep de cursor met een aantal 'halen' van de muis helemaal naar de onderkant van de tekst; Laat nu de rechter muisknop los. (Nu staat alle tekst in een blauw vlak).
Kopieër de tekst nu naar het klembord met Edit/Copy. Start nu Notepad/Kladblok (Startbutton/Programs/Accesoires/Notepad) en vraag de tekst uit het klembord op (Edit/Paste).
Geef nu de print opdracht (File/Print) en u krijgt een keurige uitdraai, met pagina nummers.
Toespraak van minister Pronk ter gelegenheid van de bijeenkomst van de Nationa- le commissie voor internationale samenwerking en duurzame ontwikkeling (NCDO) d.d. 14 december 1998 Naar een grenzeloos duurzame samenleving Inleiding Kort geleden is een mooi boek verschenen van een milieuonderzoeker die inmid- dels gestorven is, Wouter Biesiot. 'Fragmenten voor een droom' heet dat boekje. Hij overleed aan kanker en in het voorwoord schrijven zijn medewerkers dat zij zeer sterk zijn geimpressioneerd door de gedachte van Herman Daily. Een econoom uit de Verenigde Staten die de economie ook beschrijft als een kanker in de samenleving, die van binnenuit de samenleving zodanig aantast dat zij niet duurzaam wordt. Dat is een constatering. Dat moet en kun je veranderen door scenario's uit te werken en daaruit een keuze te doen. En in dat boekje beschrijft Biesiot een aantal scenario's, een rood, een paars en een groen scenario. Hij gaat daarbij uit van verschillende veronderstellingen met betrek- king tot de verhoging van het consumptieniveau van mensen met name in de westerse samenleving. Hij gaat in op de consequenties daarvan en datgene wat moet gebeuren om te voorkomen dat inderdaad de economie een kanker blijkt te zijn die de duurzaamheid werkelijk definitief aantast. Er is, schrijft Biesiot, nog enige respijt tijd, we hebben nog steeds de gelegenheid om de trend te keren. Maar dat zal dan wel snel moeten gebeuren want als we nu beslissingen nemen om die trend te keren, werken ze ook pas op termijn uit. De responsie- tijd, de tijd die gemoeid is met het verwezenlijken van datgene wat we nu zouden willen gaan veranderen, is ook lang en je moet voorkomen dat deze langer wordt dan de respijttijd die ons nog is gegund. Dat moet je beseffen. Dat besef je niet vanzelf als je in het westen woont, maar het is heel goed om je er rekenschap van te geven dat je ook woont in een wereldsamenleving die werkelijk ecologisch en fysiek, naast economisch geheel onderling afhankelijk is geworden. De verdeling van de mondiale milieugebruiks- ruimte is zo ongelijk momenteel en er is zo'n ongelijkheid in de toegang tot de fysieke welvaart, dat daar welhaast noodwendig een gebrek aan duurzaamheid uit moet voortvloeien. 80 Procent van de grondstoffen is in handen van 20 procent van de consumenten in de wereld. En die 80 procent die slechts beschikken over 20 procent van de grondstoffen kunnen worden beschouwd als diegene die arm zijn. Ze zijn bovendien ook nog het slachtoffer in eerste instantie van de consequenties van het op een niet duurzame wijze omgaan met milieu en water en klimaat. Want zij leven en wonen op de meest kwetsbare delen, randen van de wereld. Ongelijke verdeling en afwenteling Er is ongelijkheid in toegang tot milieugebruiksruimte, er is ongelijkheid in welvaart en er is een grote afwenteling. Daarom is een meer gelijke verdeling van de welvaart en van de toegang tot de milieugebruiksruimte een absolute voorwaarde voor duurzame ontwikkeling. Deze is gekoppeld aan een tweede absolute voorwaarde voor duurzame ontwikkeling en dat is het tegengaan van afwenteling. Afwenteling naar anderen is vanuit duurzaamheid niet acceptabel. Het gaat om twee vormen van afwenteling. Het gaat om de afwenteling naar anderen die momenteel ook al op de wereld leven maar die we maar even vergeten en het gaat om de afwenteling naar diegene die niet op deze wereld leven maar die nog geboren moeten worden. Die twee vormen van afwenteling vormen eigenlijk het karakter van de kanker die de economie vanuit fysiek ecologisch standpunt momenteel is. De ecologie is uit haar lood geslagen, nee, de economie is uit haar lood geslagen, omdat de grenzen in fysiek ecologisch opzicht niet in acht worden genomen. Afwenteling vindt plaats op talloze manieren. We kennen de economische afwente- ling die plaatsvindt bijvoorbeeld door middel van het protectionisme. Je beschermt je eigen natie tegen datgene wat afkomstig is uit het buitenland, producten die tegen lagere kosten bijvoorbeeld worden geproduceerd. En we weten, maar we handelen er niet altijd naar dat dat onverstandig is want op de lange duur zouden zowel diegene die zichzelf beschermen als diegene tegen wie je jezelf beschermt, baat hebben bij openheid en gemeenschappelijke deelneming aan die wereldeconomie. De onverstandigheid van de economische afwenteling, het economisch protectionisme. Maar het ecologisch protectionisme, het protectionisme van het heden, waarbij je afwentelt op de toekomst is net zo onverstandig. Het betekent dat je zoveel lasten op die toekomst stapelt, dat die toekomst dat niet meer kan dragen. We zullen vanuit die delen van de wereld, zoals Nederland en west-Europa meer zicht moeten krijgen op al datgene wat we kennelijk afwenden. De sporen die onze nationale economie elders in de wereld achterlaten. Niet alleen maar in de vorm van ruimtebeslag, van hectares, maar ook in termen van alle andere hulpbronnen, zoals energiebronnen en biodiversiteit, de drie hoofdelementen van de ecologische voetafdruk. De kanker vanuit de economie in de richting van de fysiek ecologische grenzen van de wereld. Niet al het gebruik van ruimte, biodiversiteit en energie over de grens is onduurzaam. Het zou duurzaam kunnen zijn wanneer je alle kosten daarvan in de productie en de consumptie inderdaad verdisconteert en voor je rekening neemt, zodat die in de prijzen tot uitdrukking komen. De kosten verbonden aan de externe effecten van je eigen consumptie. Ook de opportunity costs die te maken hebben met het mogelijke alternatieve gebruik van diezelfde hulpbronnen, biodiversiteit, energie en ruimte, voor andere doeleinden dan onze eigen consumptie en onze eigen productie. Maar daartoe zijn we nog steeds niet bereid. In wezen wordt onze westerse economie zeer zwaar gesubsidieerd door de rest van de wereld, zeer zwaar gesubsidieerd eigenlijk door de toekomst, omdat we die externe effecten, die opportunity costs niet in kosten en prijzen tot uitdrukking laten komen. Dat is een vorm van protectionisme, van afwenteling die niet duurzaam is, eigenlijk ook egocentrisch en die te maken heeft met die andere ongelijke verdeling, de ongelijke verdeling van macht in de wereld. Er is maar een aarde en we weten dat wanneer iedereen over de hele wereld momenteel hetzelfde materi‰le levensniveau zou hebben als de meeste mensen in west-Europa, dat we aan een aarde niet genoeg zouden hebben. We zouden er enkele nodig hebben om vanuit de gegeven hoeveelheid technologie en schaarse hulpbronnen die we hanteren in het westen datzelfde levensniveau te behalen. Dat kan dus niet. Daarom is die economie gekoppeld aan die ongelijke machtsver- deling, gekoppeld aan het huidige technologische proces, dus een kanker vanuit ecologisch opzicht. Daarom is het van groot belang om te beginnen met het zichtbaar maken van al dat soort afwentelingsrelaties en het aanspreken van consumenten en producenten en overheden, op basis van die inzichtelijkheid op hun verantwoordelijkheid. En het dan ook vertalen van die verantwoordelijkheid in de vorm van iets waar we nog steeds niet toe bereid zijn, ketenverantwoorde- lijkheid. Iedereen is verantwoordelijk, ook voor de volgende fase in het productieproces. De verlenging van de ketenverantwoordelijkheid voor al datgene wat er met je producten gebeurt is van groot belang om een fysieke, ecologische grens duidelijk te maken, waarbinnen de economie zich verder kan ontwikkelen. En dat betekent dat we ons in een milieubeleid niet meer kunnen beperken bijvoorbeeld tot een beleid om de emissies, de uitstoot, de effecten van het productieproces te beperken, te verkleinen. We zullen ons bezig moeten houden met het productieproces zelf en met de keuze van de producten. En ook met de voorraden in fysieke zin die beperkt zijn, die samen met de technologie de producten mogelijk maakt. Absolute ontkoppeling Een milieubeleid dat zich beperkt tot het beperken van emissies en dat in niets zich ook uitbreidt tot een goed beheer van schaarse hulpbronnen, ruimte, biodiversiteit en energie is een beleid dat bij voorbaat tot falen is gedoemd. Dat betekent inderdaad in eerste instantie dat we heel veel aandacht zullen moeten geven aan de doelstelling die we absolute ontkoppeling hebben genoemd. Absolute ontkoppeling heeft te maken met maatschappelijke vooruitgang aan de ene kant en de consequenties van die maatschappelijke vooruitgang voor milieu, voor schaarste, voor ruimte aan de andere kant. Is het mogelijk om door te gaan met vooruitgang en tegelijkertijd ook de consequenties voor ruimte en schaarste te verkleinen? Dat milieudoel is een aantal jaren geleden gekozen door de overheid om de kwaliteit van onze eigen samenleving te verbeteren. Het zal ook moeten worden gekozen en onderstreept en van een uitroepteken moeten worden voorzien wanneer we die eigen samenleving in dat wereldwijde perspectief zien. Want dan is het van belang om de lat hoger te leggen. Het gaat niet alleen maar om een betere balans tussen vooruitgang in onze eigen samenleving en consequenties voor ons eigen milieu. Het gaat er ook om dat we vanuit onze eigen samenleving een geringer beslag leggen op al datgene wat schaars is in de wereld, waartoe anderen, buiten onze eigen samenleving of mensen die nog geboren moeten worden, een net zo rechtvaardige toegang zouden moeten krijgen, als wij voor onszelf thans voorbehouden. Dat vereist dus een voorzorgsbeginsel. Als uitgangspunt voor economisch beleid, om te voorkomen dat er onomkeerbare effecten zijn op het fysieke ecosysteem en op de gezondheid van mensen, hier en elders. Dat vereist dus inderdaad een economisch beleid dat neerkomt op het sluiten van die ketenverantwoordelijk- heid, op het zo weinig mogelijk gebruik maken van energie en grondstoffen in onze productieprocessen, op het voorkomen van afval, op het tegengaan van verspilling. In dat milieubeleid staat dematerialisering voorop en is belang- rijker dan emissieverkleining. In dat milieubeleid gaat het ook om transport- preventie en niet alleen maar om het tegengaan van de emissies van transport en mobiliteit, gegeven de huidige techniek. En in dat beleid zal ook eerlijk moeten worden gezegd dat wanneer een ander prijsbeleid, waarin die externe effecten en die opportunity costs verrekend worden en een andere technologie onvoldoende werken, er dan een grens is aan activiteit. Als dat prijs- en technologiebeleid wel onze respijttijd verlengt, maar kennelijk onvoldoende consequenties heeft voor het productie- en het consumptiegedrag, dat er dan een grens is aan activiteit. Er is, wanneer er absolute schaarste is die wordt meebepaald door het recht op toegang tot datgene wat er is voor anderen die buitengesloten zijn, een grens. Er is ergens een grens. Je kunt die grens verleggen door een beter technologie- beleid, je kunt die grens vooruit duwen door een beter economisch en een beter prijsbeleid maar je mag die grens niet wegdenken en wegredeneren. En je zult de responsietijd in aanmerking nemend, die het natuurlijk systeem je biedt, je er rekenschap van moeten geven dat het dan ook betekent dat er grenzen zijn gesteld aan de groei van bepaalde activiteiten. Niet grenzen aan de vooruit- gang, grenzen aan de groei als abstract begrip, maar grenzen aan de groei van bepaalde activiteiten. Wanneer de consequenties, die voetafdruk, voor biodiver- siteit, energie of ruimtebeslag zodanig zijn dat de grens wordt bereikt, dan zul je met dat soort activiteiten moeten stoppen. Dan zul je dat soort activi- teiten moeten vervangen door andere activiteiten die een dergelijk beslag niet hebben. Wie dat ontkent, voert een struisvogelpolitiek. Daarom ligt het voor de hand om inderdaad te werken aan een beleid en aan instituties die vooral aanwijzingen bieden aan onszelf om dat vraagstuk te beheersen. Ik noem een paar mogelijkheden, eerst wereldwijd. Eerste voorwaarde: bijvoorbeeld het cre‰ren van internationale politieke structuren die dezelfde schaal hebben als de economische structuren, zodat de politiek niet achter de economie aanholt. Dat is niet het geval momenteel. Die politieke structuren hebben we niet. We hebben geprobeerd ze te cre‰ren bijvoorbeeld in de Rio conferentie toen we het hadden over een ecologische veiligheidsraad, maar het is niet gelukt. Als het zou lukken, is het nog geen garantie. Ook wanneer je politieke besluitvorming hebt op hetzelfde niveau of dezelfde schaal als de economische besluitvorming, dan betekent dat nog niet dat er een goed tegenwicht is geboden. Veel politiek dient louter om de economie te faciliteren en is geen echt tegenwicht. Maar wanneer die politieke besluitvorming niet op die schaal mogelijk is, dan heb je niet eens de gelegen- heid om democratische processen op politiek niveau zo vorm en inhoud te geven dat dat tegenwicht wel kan worden gecre‰erd. Tweede voorwaarde: institutioneel zulke instituties en instrumenten cre‰ren dat een rechtvaardige verdeling van de toegang tot die milieugebruiksruimte mogelijk wordt. En dat kan bijvoorbeeld door middel van het herverdelen, toedelen van eigendomsrechten wanneer het gaat om schaarste. Daar zijn momen- teel pogingen toe gedaan in het kader van onderzoek om te komen tot het berekenen van een milieugebruiksruimte, bijvoorbeeld rond de wereldklimaatcon- ferentie. Dat zijn interessante pogingen want zij laten zien wat afwentelings- consequenties inhouden van economisch gedrag. En je zou dat kunnen doen door eigendomsrechten of de toegang tot de mondiale milieugebruiksruimte gelijkelijk toe te delen, bijvoorbeeld door iedere wereldburger gelijke toegang toe te kennen, zowel in deze als ook in de komende generatie. Iedereen die dan gebruik maakt van het milieu door zijn consumptiegedrag, betaalt als het ware een soort van pachtsom, verrekend in prijzen, aan een internationaal fonds. De opbrengst daarvan kan je gelijkelijk verdelen en dat weer gebruiken voor investeringen en voor het cre‰ren van een basisinkomen dat voldoende hoog is om voor iedereen een gelijk deel of een minimaal deel van die mondiale gebruiksruimte te verzekeren, voldoende om werkelijk te overleven. Want er zijn miljoenen mensen op de wereld die niet kunnen overleven ten gevolge van de ongelijke verdeling van de internationale milieu gebruiksruimte. Dat soort institutionele modellen zouden onderdeel kunnen zijn van een droom. Een verafgelegen droom, want voorlopig zal die niet verwezenlijkt kunnen worden, maar het is uitwerkbaar en het zal serieus genomen moeten worden in de politiek. Net zoals andere modellen met betrekking tot internationaal handels- en investeringsbeleid veel serieuzer genomen zullen moeten worden. De discussie over de multilaterale overeenkomst met betrekking tot de investeringen zal hard gevoerd moeten worden, ook met name vanuit het perspectief van het gebruik door kapitaal van natuurlijke schaarse hulpbronnen. De discussie zal ook serieus moeten worden gevoerd vanuit de verstorende werking die korte-termijn kapitaal- bewegingen hebben op de stabiliteit van landen, om inderdaad de bevolking in die landen toegang tot basisvoorzieningen te geven. En de discussie over internationale handel zal niet louter mogen gaan over vrijhandel tot iedere prijs, maar moet gekoppeld worden aan het verwerken van milieukosten en opportunitycosts in de prijzen. De discussie zal ook moeten gaan over de duurzame winning van grondstoffen ten behoeve van producten die worden verhan- deld. Dat heeft natuurlijk ook consequenties voor ons eigen beleid, want het kan niet alleen maar op wereldwijd niveau worden gepredikt. Een aantal van dat soort droommodellen zul je al moeten toevoegen aan je eigen Westerse samenleving. We zouden werkelijk serieus werk kunnen maken en ik probeer dat ook te doen, van de berekening van een groen bruto nationaal product, waarin op een andere manier wordt gemeten en gerekend wat welvaart werkelijk voorstelt. En wanneer dat een jaarlijks terugkerende offici‰le schatting zou zijn, dan kunnen we ons beter rekenschap geven van datgene wat we werkelijk onder welvaart verstaan. Ik geloof dat in eerste schattingen die zijn gemaakt van een groen bruto nationaal product, de werkelijke welvaart 40% lager is dan de welvaart die we denken te hebben. En wanneer we ons dat beseffen dan kies je wel voor een ander beleid. En we zouden ook in onze eigen Westerse samenleving al kunnen komen met betere verdelingen. Toedelingen van de milieugebruiksruimte bijvoorbeeld door centrale duurzaamheidsbanken, die ons eigen milieukapitaal beheren. Deze geven binnen onze Westerse samenleving een bepaalde hoeveelheid verhandelbare milieuge- bruiksruimtenrechten uit en garanderen zo de kaders, waarbinnen de productie- en de consumptieprocessen zich zouden kunnen bewegen. Dat zijn elementen die technisch kunnen worden uitgewerkt om inhoud te geven aan het dromen over duurzaamheid. 6 Nieuwe politieke orde Er is vaak gesproken over een andere internationale economische orde of over een ander economisch paradigma dat nodig zou zijn. Een andere internationale economische orde is afgewezen door politici die vonden dat het zo wel goed liep en een ander economisch paradigma is afgewezen door economen die geen begrip hadden voor fysieke en ecologische processen in de economie. Maar belangrijker dan een ander economisch paradigma of andere economische orden is in wezen toch een keuze voor een ander politiek paradigma. En is in wezen de kritiek op het politieke systeem, op onze politieke orde. Uitgangspunt voor politiek handelen zal moeten zijn het cre‰ren van het recht voor iedereen ter wereld, ook de ongeborenen, ook diegene die nu zijn, op duurzaamheid. Uitgangspunt van een politieke orde zal moeten zijn het cre‰ren van instituties die duurzaamheid garanderen. Om geloofwaardig over te komen kunnen we proberen daar in Nederland al een klein beetje mee te beginnen. Want het heeft geen zin om alleen maar tegen andere landen te zeggen dat ze moeten zorgen voor een goed bestuur en dat daarna de hulp van onze kant komt. Of alleen maar praten over een internationale politieke orde als je niet zelf in onze eigen samenleving al op een geloofwaardige wijze bezig bent met iets tot stand te brengen. Dat betekent werkelijk serieus bezig zijn met het terugdrin- gen van onze eigen beslag op het internationale klimaat. Niet alleen maar steun geven aan andere landen om dat te doen, waarbij je zelf doorgaat met je eigen economische proces, maar vooral de eigen energieconsumptie en de CO2-emissies terugbrengen. En daarna anderen helpen om dat ook te doen. Eerst anderen helpen vanuit het oogpunt dat het goedkoper is, is een traditionele wijze van denken. Die niet geloofwaardig overkomt bij al die andere landen die van ons verwachten dat wij de eerste stap zetten, omdat wij ook de eerste stap hebben gezet in de verpesting van het internationale klimaat. Geloofwaardigheid Geloofwaardigheid voorop. Geloofwaardigheid betekent ook de bereidheid om inderdaad dan hogere prijzen te betalen voor grondstoffen, die we importeren. Geloofwaardigheid betekent veel meer internationale inkomensoverdrachten, bijvoorbeeld in de vorm van ontwikkelingshulp en financiering. Geloofwaardig- heid betekent ook binnen onze eigen samenleving duurzaamheid bevorderen door al die subsidies af te schaffen die onduurzaamheid in stand houden. Belastingvrij- stellingen en dergelijke die consequenties hebben voor de continuering van een economisch gedrag dat niet op duurzaamheid is gericht. Geloofwaardigheid heeft ook consequenties voor de manier waarop wij nadenken over onze mainports. Mainports zijn van belang, maar zijn ze van belang ongeacht de effecten die zij hebben? Is ieder transferverkeer via onze mainports zinvol, nuttig en duurzaam? Of, dient, naar mijn mening, er ook ergens een grens te worden gesteld aan de groei van mainports? Een grens die de mogelijkheden van onze eigen werkgelegen- heid en het cre‰ren van voldoende verbindingen met andere landen in de wereld voldoende garandeert. Dan hoeven we niet door te groeien, louter omdat we zo gaarne een mainport willen hebben. Het stellen van grenzen betekent het nadenken over consequenties. Er komt een moment, een fysieke grens, waarna de consequenties zo groot zijn dat je daarvan wenst te onthouden. Dat soort grenzen zullen we moeten berekenen en we zijn daar goed in. We zijn daar uitstekend in wanneer het bijvoorbeeld gaat om het berekenen van datgene wat nodig is om een stabiel begrotingstekort te houden. We cre‰ren daar goede internationale instituties voor, we zijn er zeer toe bereid, bijvoorbeeld in het kader van de Europese Monetaire Unie en we zorgen ervoor dat ons eigen begrotingstekort niet die grenzen overschrijdt. We zijn bereid om mee te doen met internationaal beleid dat leidt tot sancties op landen, wanneer die wel bepaalde grenzen overschrijden. Veel belangrijker voor de langere termijn grenzen zijn de grenzen die gesteld worden bijvoorbeeld door de milieuschuld die we hebben, in plaats van door louter het begrotingstekort. Dat soort grenzen defini‰ren en zorgen dat je daar binnen blijft. Dat is een vorm van geloofwaardige economische politiek, die we voorop zullen moeten stellen. Technologiebeleid Dat heeft zijn consequenties, ook voor het technologiebeleid dat we voorstaan. Technologiebeleid zal betekenen dat we bijdragen aan de beperking van het klimaateffect. Dat we onze eco-efficiency aanzienlijk zullen moeten vergroten door het energie- en grondstoffenverbruik in onze productieprocessen terug te brengen. Door middel van een ander technologiebeleid kunnen we ook die keten en productverantwoordelijkheid vergroten en op een meer duurzame wijze in de behoefte van consumenten voorzien. Technologiebeleid betekent dat je inderdaad dan kiest voor de bevordering van technologie‰n die samen met de keuze van bepaalde producten een duurzame eigen economie, die geloofwaardig is in internationaal perspectief, mogelijk te maken. Maar dat vraagt niet alleen maar om een andere technologie, het vraagt ook om andere producten die worden geconsumeerd. Verantwoordelijkheid betekent dat je ook de trends ter discussie stelt die ons drijven om iedere keer weer onszelf te onderscheiden. Nieuwe trends, nieuwe merken, nieuwe modes, nieuwe stijlen. Aan dat soort onderscheid, onderscheiden van je eigen identiteit is kennelijk behoefte in deze samenleving en als je die behoefte niet hebt, dan wordt die er kennelijk door de markt ingeramd. Door de markt, door de omgeving, door de reclame, door de producenten. De producenten die baat hebben bij voortdurende en snelle omloop van producten vanwege een snelle veroudering van bestaande producten. Technologisch verouderd of verou- derd qua smaak. Er is kennelijk een economisch belang bij de voortdurende verjonging en vernieuwing van het consumptiegoederenpakket. En er wordt een voortdurende poging gedaan om alles maar snel als verouderd te beschouwen. En politici zeggen dat dat goed is voor de werkgelegenheid en dus voor de groei en dus voor het algemene belang. Maar dat is onzin, want er zijn alternatieven. Verdieping en verbreding en kwaliteitsverbetering, reparatie, nieuwe dienstver- lening, cultuur, informatievoorziening, onderwijs. Dat zijn allemaal activitei- ten, die een kwalitatief hoogwaardige bijdrage bieden aan de groei en de werkgelegenheid. Beter dan continue vervanging en snelle afschrijving. Dat vraagt dus om bezinning, bezinning van iedereen, bezinning ook van consumenten. Consumenten gaan steeds harder werken en willen een steeds hoger inkomen om steeds meer te kunnen kopen, om steeds verder en steeds vaker op vakantie te kunnen gaan, om steeds groter en plezieriger en comfortabeler te kunnen wonen. Steeds meer inkomen om steeds meer tijd te kunnen kopen. Het deel van het groeiende inkomen van burgers besteden we dan aan de aanschaf van tijdbesparen- de technologie als vaatwassers en magnetrons en aan korte autoritten en dat heeft allemaal weer consequenties voor het milieubeslag. Dat is een drang van het einde van deze eeuw. Consumptie, aangejaagd door de markt die leidt tot een milieubeslag dat niet duurzaam is. Als we dus kritiek uitoefenen op producenten en op het systeem en op politici, dan zul je ook jezelf moeten afvragen wat je eigen bijdrage is aan het mondiale milieubeslag. Heb ik werkelijk behoefte aan al dat soort producten en diensten. Zou ik zelf bereid zijn om de prijs te betalen van die producten wanneer die werkelijk alle kosten in termen van milieu en externe effecten zouden dragen. Waar heb ik echt behoefte aan en wat zijn de alternatieven? Consumenten zullen zich ook zelf moeten bezinnen op hun eigen behoefte. Heb je altijd behoefte overal met de auto naartoe te gaan? Heb je behoefte aan de levering van benzine of andere energie, of heb je alleen maar behoefte aan mobiliteit en warmte en kan dat misschien ook op een andere manier worden verwezenlijkt? Dat je je eigen gedrag toespitst op dematerialisatie en een beter, zuiniger gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Het is van groot belang om de discussie over de betekenis van de vooruitgang weer opnieuw aan de orde te stellen. Ruimtelijke kwaliteit Ik heb kort geleden in een stuk over de ruimtelijke ordening van Nederland gesproken over kwaliteit als een belangrijk element van doelstellingen van beleid en ik heb kwaliteit van onze ruimte omschreven in vijf begrippen. De ruimte moet functioneel zijn, de ene functie moet de andere niet verdringen, dat is logisch. Maar de ruimte moet ook duurzaam zijn, het moet zo zijn geor- dend, bij onszelf, dat het mogelijk is om ook in de toekomst voldoende biodi- versiteit bijvoorbeeld in stand te houden. Het moet gedifferentieerd zijn, het moet niet overal hetzelfde zijn, je moet kunnen genieten van donkerte, van rust, van iets dat anders is. Je moet kunnen genieten van het feit dat er nog een stuk van het verleden overeind blijft en niet alles wordt weggeslagen door moderne gebouwen, moderne technologie. Het moet ook de menselijke maat hebben, je moet niet overweldigd worden door alles wat we gemaakt hebben, door de technologie, door de artefacts, door de infrastructuur en je moet er een beetje van kunnen genieten door er iets van jezelf in terug te kunnen vinden. Het moet een menselijke maat hebben. Je moet het mooi kunnen vinden, het moet esthetisch verantwoord zijn naar jouw eigen overweging en misschien moet je, mag je het lelijk vinden, maar het moet tot tegenspraak kunnen leiden, het moet niet saai zijn, het moet leven. Dat heeft niet alleen te maken met de kwaliteit van de ruimte, maar dat heeft te maken met de kwaliteit van de leefomgeving. Het gaat erom dat niet alles uniform is, dat we niet allemaal op dezelfde manier leven en denken. Dat zijn elementen die van het grootste belang zijn wanneer we spreken over vooruitgang. Vooruitgang is iets anders dan groei. Groei is louter materieel van karakter. Vooruitgang is een ouderwets begrip met een culturele en een sociale dimensie. We spreken pas over vooruitgang wanneer het door mensen beschouwd wordt als beter dan het hun ouders verging en als mensen weten dat het hun kinderen beter zal gaan dan het henzelf vergaat. Vooruitgang niet alleen maar in termen van fysieke, materi‰le producten die nodig zijn om de consequenties van de andere productieprocessen op te vangen, maar vooruitgang op een zodanige wijze dat meer mensen, meer mogelijkheden hebben om zin te geven aan hun eigen leven. Dat heeft te maken met die kwali- teitsbegrippen die ik noemde. Dat heeft ook te maken met verdeling en de sociale dimensie. Verdeling in de tijd, verdeling naar komende generaties, verdeling ook naar mensen die momenteel uitgesloten zijn van dat productiepro- ces. De huidige groei als kern van de economische politiek brengt ons niet datgene waar we momenteel naar op zoek zijn. De werkelijke kern van ons menszijn zijn niet de producten, die we produceren, de goederen die we najagen, dat is de buitenkant. Het gaat in wezen om de kwaliteit van het bestaan die bepaald wordt door de relatie tussen mens en medemens en mens en omgeving. Mens en medemens, mens en toekomst, mens en tijd, mens en anderen, ook verder weg in de wereld. En dat betekent dat wanneer je droomt je het hebt over waarden. Waarden als rust, zorg, aandacht, solidariteit, ontplooiing, individuele expressie, pluriformiteit, zinvolle bijdragen aan maatschappelijke verbanden. Dat soort discussie lijkt aan het einde van deze 20e eeuw weggedrongen te worden door een materieel economisme, dat in de politiek, maar ook in de samenleving hoogtij viert. Eigenlijk staan in de huidige politieke discussie de middelen centraal en niet de doeleinden. Middelen, percentages economische groei, de inkomensstijging, de beheersing van de staatsschuld, de organisatie van onze Europese economie. Die middelen zijn van groot belang, maar je moet voorkomen dat de middelen het zicht op de doeleinden gaan verduisteren. De vraag is of je het in de politiek wel over doeleinden moet hebben en of je die discussie over de doeleinden niet beter zou moeten voeren in de maatschappij, waarbij je de politieke discussie zou moeten beperken tot de middelen zelf. Daar is iets voor te zeggen, omdat doeleinden vooral individueel van karakter zijn. Maar er is ook nog zoiets als doeleinden die met elkaar in strijd kunnen komen. Mijn doeleinden komen in strijd met die van jou, of die van mensen die niet mee mogen praten in het democratische proces. Er is ook nog zoiets als middelen, die het zicht op die doeleinden kunnen verduisteren. Er is ook nog zoiets als het maatschappelijk belang en daarom is ook een politieke discussie over de doeleinden en niet louter over de middelen van belang. Al was het alleen maar een politieke discussie over de wijze waarop we de doeleinden wensen te verwezenlijken. Over de maatschappelijke orde waarin we leven, over de democratisch proces dat een echt democratisch proces dient te zijn en de politieke discussie over de waarden achter de doeleinden. Opnieuw, wat betekent vrijheid en gelijkheid? Geldt die voor iedereen, alleen maar voor burgers in Nederland, die hier het geboorterecht hebben gekregen en het paspoort automatisch kunnen krijgen omdat ze hier ooit geboren zijn? Of heeft gelijkheid en vrijheid en recht ook iets te maken met illegalen, met zwervers, met migranten, met al diegene die lang niet die toegang hebben tot de internationale milieu gebruiksruimte als die wij onszelf hebben verschaft. Economie betekent meer dan welstandscreatie en goederenproductie. Het betekent welvaartscreatie. Is het in overeenstemming met onze behoeften? Nee, het is meer dan dat. Het is welzijnscreatie, ook onze inspanningen die interen op arbeid en de intering op natuurlijke hulpbronnen zijn daarbij van groot belang. Economie betekent inderdaad goederen in relatie tot behoeften, in de relatie tot de inspanningsdraagkracht van mensen, arbeid en van de natuur in haar totaliteit. Als we dat niet op een zodanige wijze beschouwen, dan is inderdaad de economie een kanker in onze internationale samenleving. Ik sprak over dat boekje van Wouter Biesiot, Fragmenten voor een droom. Je kunt het in andere scenario's proberen weer te geven. Het kan, maar die scenario's moeten uitgedacht worden en vereisen responsietijd om ze te kunnen verwezenlij- ken en we hebben wat dat betreft haast, want de respijttijd wordt steeds kleiner. Misschien is die respijttijd voor onszelf nog wel groot omdat wij onszelf kunnen beschermen. Maar dat ecologisch protectionisme betekent dat we anderen buitensluiten en tegenhouden. Er is een ander boek verschenen, dat heet 'I have a dream'. Dat is een boek met ongeveer 200 speeches uit de wereldgeschiedenis. Het begint met een toespraak van Socrates vlak voordat hij de gifbeker dronk. U weet, hij moest de gifbeker drinken aan het einde van een proces, waarin hij ter dood werd veroordeeld. En hij vroeg aan zijn rechters vlak voordat hij de gifbeker dronk: val mijn zonen lastig, zoals ik u als filosoof heb lastig gevallen. Val mijn zonen lastig als blijkt dat zij meer geven om rijkdom of om al het andere, dan om deugd. Als ze voordoen iets te zijn wanneer ze eigenlijk niks zijn. Wijs hen dan terecht, zoals ik, Socrates, u heb terechtgewezen. Wijs hen dan terecht voor het feit dat ze niet geven om dat waar ze om zouden moeten geven en dat ze denken dat ze iets zijn, terwijl zij in werkelijkheid niets zijn. Als u dat doet, dan hebben ik, Socrates, en mijn zonen rechtvaardigheid van uw hand ontvangen. Wel, eigenlijk zijn wij het nageslacht van Socrates en wij zullen onszelf recht moeten verschaffen door de nadruk te leggen op de zingeving van het bestaan, op deugden, om het zijn van iets in plaats van niets en je bent niets wanneer je jezelf vereenzelvigt met goederen en consumptie. Door jezelf gewoon recht te doen. Door te dromen en die dromen te vertalen in concrete scenario's, poli- tiek, technologisch en ook door je eigen gedrag een beetje om te buigen in een zodanige richting dat je op een geloofwaardige wijze mee kunt doen in die discussie over de zin van de 21e eeuw. Bijlage bij toespraak minister Pronk ter gelegenheid van de bijeenkomst NCDO d.d. 14 december 1998 (ivm tijdgebrek niet uitgesproken) Technologie en markt De huidige sociaal-economische ontwikkeling wordt in hoge mate bepaald door de dynamiek van de markt en de richting van de technologie ontwikkeling. Maar tegelijkertijd bepalen onder andere maatschappelijke keuzes, de manier waarop we de markt ordenen, de vormgeving van de infrastructuur de richting van onze technologische ontwikkeling. Deze wisselwerking leidt er in de huidige context toe dat we optimaliseren op de korte termijn, versnelling van productie en consumptie en op een verhoging van de arbeidsproductiviteit. Dat resulteert in een overbenutting van milieu en voorraden en een onderbenutting van arbeid. We zullen dus anders moeten optimaliseren. Uiteindelijk is de milieugebruiksruimte beperkt door de beschikbaarheid van voorraden (regeneratie) en instromende zonne-energie. Terwijl kennis, creativiteit en arbeid in principe ruim voorra- dig zijn. Dus zullen we de dynamiek in de markt en de technologie-ontwikkeling meer moeten richten op de-materialisatie, kennis-intensivering en kwaliteitsbe- vordering. Dat vraagt allereerst dat we anders gaan kijken naar technologie. Nu boeken we veelal nog in kleine stappen (incrementeel) en end-of-pipe onze voortgang. Deze beperkte verbeteringen worden relatief snel teniet gedaan door de volumegroei. Daarom zal het dus veel meer moeten gaan om het realiseren van technologische doorbraken. Die zijn nodig om op een geheel andere wijze en meer duurzaam te kunnen voorzien in behoeften van consumenten. Daartoe zijn vele technologische mogelijkheden al voorhanden, bijvoorbeeld waterstoftechnologie, schone voertuigen, schone en stille vliegtuigen en luchtschepen. De kunst is veel meer deze mogelijkheden daadwerkelijk te implementeren. Dat vraagt om een andere organisatie van het beleid. Het zal in het technolo- giebeleid meer moeten gaan om de organisatie van technologische verandering in plaats van de 'harde' technologie. Daarom vergt milieugerichte innovatie betrokkenheid van vele partijen: een kritisch en alert publiek, bewuste consumenten, verantwoordelijke aandeelhouders en creatieve kennisinstellingen. Daarin ligt de uitdaging voor ons doelgroepenbeleid. We kunnen daarvoor de 2e generatie convenanten gaan benutten. Daarbij zie ik twee sporen: * voor de bestaande problemen een grotere nadruk op ketensamenwerking en verlenging van de keten. Er komen dan vooral andere partijen in beeld. * convenanten gericht op nieuwe problemen. Die kunnen gericht zijn op het met relevante partijen realiseren van dematerialisatie, vergaande produktinnova- tie (zeppelin of hybride auto) of systeeminnovaties (bv. ondergronds trans- port). Ik zie technologie als belangrijk onderdeel van de volgende generatie milieube- leid. Om innovatie en leervermogen maximaal te stimuleren is de inzet van meerdere instrumenten noodzakelijk. Ik zie de volgende mogelijkheden: * duidelijke en scherpe doelstellingen. Deze vormen de harde grens of het plafond voor consumptie en productie. Binnen die grenzen kunnen emissierech- ten verhandeld worden of kosten worden verevend; * het ontwikkelen van innovatie gerichte wet- en regelgeving, zoals bijvoor- beeld benchmarking; ú prijsprikkels die duurzame marktwerking tot gevolg hebben. Dus een verhoging van de energieprijs, en lastenverlichting op arbeid; * een duurzaam kennisbeleid. Kennis is een belangrijke sleutel tot minder milieubelasting en hogere toegevoegde waarde; * een duurzaam investeringsbeleid. Kennis, natuur, vitale steden en systeemin- novaties in het transport zijn waarschijnlijk de motor van de duurzame economie in de volgende eeuw. ú een internationale technologiebeleid. Nederland is voor een aantal technologische ontwikkelingen niet leading. Internationale inspanningen moeten er op gericht zijn om gezamenlijk techno- logische doorbraken te realiseren. Mogelijk via convenanten tussen de Europese Unie en de auto- en vliegtuigproducenten. * een geloofwaardige overheid die via haar eigen aankoopbeleid een markt-pull geeft aan duurzame producten en innovaties bv. via de aankoop van groene stroom, hybride auto's en ecologische producten. Bij het benutten van de mogelijkheden van de technologie vind ik het wel van belang rekening te houden met twee aspecten. Allereerst: Heeft de technologie geen onverwachte effecten? Het langer laten branden van spaarlampen omdat het toch bijna niets kost is dan een zeer praktisch voorbeeld. De invloed van de onverwacht grote toename van de automobiliteit op de ruimtelijke inrichting is een meer fundamenteel voorbeeld. Wellicht ligt een deel van het antwoord op die onverwachte neveneffecten in de moralisering van de techniek. We doen dat al met verkeersdrempels. Dus waarom niet met snelheidsbegrenzing? Wie de maximum- snelheid op 120 kilometer per uur zet terwijl auto's technisch gezien onbe- grensd steeds sneller kunnen vraagt om snelheidsovertreding en handhavingspro- blemen. De tweede vraag is: houdt de technologie een menselijke maat? Met andere woorden komt het tegemoet aan de wezenlijke behoeften van mensen. Voor mij is dat een noodzakelijke opgave.
menu | dDH