Bijeen in Rio de Janeiro van 3 tot en met 14 juni 1992,
Opnieuw bevestigend de Verklaring van de Conferentie van de Verenigde Naties inzake het Menselijke Leefmilieu, aangenomen te Stockholm op 16 juni 1972, en er naar strevend daarop voort te bouwen,
Met als doel een nieuw en rechtvaardig mondiaal partnerschap tot stand te brengen door het scheppen van nieuwe vormen van samenwerking tussen staten, belangrijke maatschappelijke organisaties en mensen,
Strevend naar internationale overeenkomsten, welke de belangen van een ieder eerbiedigen en de integriteit van het mondiale stelsel van milieu en ontwikkeling beschermen,
Erkennende dat de aarde, ons huis, naar haar aard een allesomvattend en samenhangend geheel vormt,
Kondigt af:
BEGINSEL 1
Mensen staan centraal in de zorg voor duurzame ontwikkeling. Zij hebben recht op een gezond en produktief leven in harmonie met de natuur.
BEGINSEL 2
Staten hebben, in overeenstemming met het Handvest van de Verenigde Naties en de beginselen van internationaal recht, het soevereine recht hun eigen hulpbronnen te exploiteren overeenkomstig hun eigen milieu- en ontwikkelingsbeleid, alsook de verantwoordelijkheid te verzekeren dat activiteiten die binnen hun rechtsmacht of toezicht vallen geen schade veroorzaken aan het milieu van andere staten of van gebieden die onder geen enkele nationale rechtsmacht vallen.
BEGINSEL 3
Het recht op ontwikkeling moet zodanig worden gerealiseerd dat op rechtvaardige wijze wordt voorzien in de behoeften op het gebied van ontwikkeling en milieu van zowel huidige als toekomstige generaties.
BEGINSEL 4
Teneinduurzame ontwikkeling te bereiken dient milieubescherming een integrerend bestanddeel van het ontwikkelingsproces te vormen en niet afzonderlijk daarvan te worden beschouwd.
BEGINSEL 5
Alle staten en alle mensen dienen samen te werken bij de cruciale taak van het uitroeien van armoede als een essentiële voorwaarde voor duurzame ontwikkeling, teneinde de verschillen in levensstandaard te verminderen en beter te voorzien in de behoeften van het merendeel van de wereldbevolking.
BEGINSEL 6
De bijzondere situatie en behoeften van ontwikkelingslanden, in het bijzonder de minst ontwikkelde en die welke op milieugebied uiterst kwetsbaar zijn, dienen bijzondere voorrang te krijgen. Internationale activiteiten op het gebied van milieu en ontwikkeling zouden zich tevens moeten richten op de belangen en behoeften van alle landen.
BEGINSEL 7
Staten dienen in een geest van mondiaal partnerschap samen te werken teneinde de gezondheid en integriteit van het ecosysteem van de aarde te behouden, te beschermen en te herstellen. Gezien het verschillend aandeel dat zij leveren aan de mondiale achteruitgang van het milieu hebben staten gemeenschappelijke, maar gedifferentieerde verantwoordelijkheden.
De ontwikkelde landen erkennen de verantwoordelijkheid die zij dragen in het internationale streven naar duurzame ontwikkeling gezien de druk die hun samenlevingen leggen op het mondiale milieu en gezien de technologieën en financiële middelen waarover zij beschikken.
BEGINSEL 8
Om duurzame ontwikkeling en een betere kwaliteit van het leven voor alle mensen te bereiken, zouden staten niet-duurzame produktiewijzen en consumptiepatronen moeten beperken en elimineren en passende demografische beleidsmaatregelen moeten bevorderen.
BEGINSEL 9
Staten zouden moeten samenwerken teneinde het endogene vermogen tot duurzame ontwikkeling te versterken door het vergroten van wetenschappelijk inzicht door middel van uitwisseling van wetenschappelijke en technologische kennis en door het verbeteren van de ontwikkeling, aanpassing, verspreiding en overdracht van technologieën, waaronder nieuwe en grensverleggende technologieën.
BEGINSEL 10
Vraagstukken op milieugebied worden het best aangepakt met deelneming van alle betrokken burgers op het relevante niveau. Op nationaal niveau dient elk individu passende toegang te hebben tot informatie betreffende het milieu die in bezit is van de overheid, waaronder informatie over gevaarlijke stoffen en activiteiten in hun leefomgeving, en de mogelijkheid te hebben deel te nemen aan besluitvormingsprocessen. Staten dienen de publieke bewustwording en deelneming te vergemakkelijken en te stimuleren door informatie op grote schaal beschikbaar te stellen. Effectieve toegang tot rechterlijke en administratieve procedures, waaronder herstel en verhaal, dient te worden verleend.
BEGINSEL 11
Staten dienen effectieve milieuwetgeving vast te stellen. Milieunormen en beheersdoelstellingen en -prioriteiten zouden een weerspiegeling moeten zijn van de milieu- en ontwikkelingscontext waarop zij van toepassing zijn. De normen die sommige landen toepassen kunnen voor andere landen, in het bijzonder ontwikkelingslanden, ongeschikt zijn en een ongerechtvaardigde economische en sociale belasting vormen.
BEGINSEL 12
Staten zouden moeten samenwerken teneinde een ondersteunend en open internationaal economisch systeem te bevorderen dat leidt tot economische groei en duurzame ontwikkeling in alle landen en teneinde de met de aantasting van het milieu samenhangende problemen beter aan te pakken. Handelspolitieke maatregelen voor milieudoeleinden zouden geen middel moeten vormen tot willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie, of een verhulde beperking van de internationale handel.
Eenzijdige acties om vraagstukken op milieugebied buiten de rechtsmacht van het importerende land op te lossen, zouden moeten worden vermeden. Milieumaatregelen gericht op grensoverschrijdende of mondiale problemen zouden, voor zover mogelijk, op internationale consensus moeten zijn gebaseerd.
BEGINSEL 13
Staten dienen het nationale recht betreffende aansprakelijkheid en schadevergoeding voor slachtoffers van verontreiniging en andere schade aan het milieu te ontwikkelen. Staten dienen ook op ondernemende en meer vastberaden wijze samen te werken teneinde het internationale recht betreffende aansprakelijkheid en schadevergoeding voor nadelige gevolgen van milieuschade aan gebieden buiten hun rechtsmacht, die is veroorzaakt door activiteiten die binnen hun rechtsmacht of toezicht vallen, verder te ontwikkelen.
BEGINSEL 14
Staten zouden effectief moeten samenwerken teneinde het verplaatsen en het overbrengen naar andere staten van activiteiten en stoffen die een ernstige aantasting van het milieu veroorzaken of waarvan wordt vastgesteld dat zij schadelijk zijn voor de menselijke gezondheid te ontmoedigen of te voorkomen.
BEGINSEL 15
Teneinde het milieu te beschermen zullen staten naar hun vermogen op grote schaal de voorzorgsbenadering moeten toepassen. Daar waar ernstige of onomkeerbare schade dreigt, dient het ontbreken van volledige wetenschappelijke zekerheid niet als argument te worden gebruikt voor het uitstellen van kosten-effectieve maatregelen om milieuaantasting te voorkomen.
BEGINSEL 16
Nationale autoriteiten zouden zich moeten inspannen om te bevorderen dat milieukosten worden geïnternaliseerd en economische instrumenten worden toegepast, er rekening mee houdenddat de vervuiler in beginsel de kosten van de verontreiniging behoort te dragen, met inachtneming van het publieke belang en zonder de internationale handel en investeringen te verstoren.
BEGINSEL 17
Op nationaal niveau dienen milieu-effectrapportages te worden verricht voor voorgenomen activiteiten waarvan kan worden aangenomen dat ze een aanmerkelijk nadelige invloed op het milieu hebben en die onderworpen zijn aan een door een bevoegde nationale autoriteit te nemen besluit.
BEGINSEL 18
Staten dienen andere staten onmiddellijk op de hoogte te stellen van natuurrampen of andere noodsituaties waarvan aannemelijk is dat ze plotselinge nadelige effecten op het milieu van die staten zullen hebben. De internationale gemeenschap zal alles doen om aldus getroffen staten te helpen.
BEGINSEL 19
Staten dienen staten die mogelijk getroffen worden voorafgaand en tijdig op de hoogte te stellen van en hun relevante inlichtingen te verschaffen over activiteiten die een aanmerkelijk nadelig grensoverschrijdend milieueffect kunnen hebben en zij dienen in een vroeg stadium en te goeder trouw met deze staten overleg te plegen.
BEGINSEL 20
Vrouwen spelen een cruciale rol in milieubeheer en ontwikkeling. Hun volledige deelneming is daarom van essentieel belang om duurzame ontwikkeling te bereiken.
BEGINSEL 21
De creativiteit, idealen en moed van de jongeren in de wereld zouden moeten worden gemobiliseerd om een mondiaal partnerschap te smeden, teneinduurzame ontwikkeling te bereiken en een betere toekomst te verzekeren voor een ieder.
BEGINSEL 22
Inheemse volken en hun gemeenschappen en andere plaatselijke gemeenschappen spelen een cruciale rol in milieubeheer en ontwikkeling door hun kennis en hun traditionele gebruiken. Staten zouden hun identiteit, cultuur en belangen moeten erkennen en naar behoren ondersteunenen hen in staat moeten stellen op effectieve wijze deel te nemen aan het bereiken van duurzame ontwikkeling.
BEGINSEL 23
Het milieu en de natuurlijke hulpbronnen van volken die onderdrukt of overheerst worden of onder een bezetting leven dienen te worden beschermd.
BEGINSEL 24
Oorlog is altijd destructief voor duurzame ontwikkeling. Staten dienen daarom het internationale recht te eerbiedigen dat bescherming biedt aan het milieu tijdens gewapend conflict en samen te werken bij de verdere uitwerking ervan, voor zover nodig.
PRINCIPE 25
Vrede, ontwikkeling en milieubescherming zijn onderling afhankelijk en niet van elkaar te scheiden.
BEGINSEL 26
Staten dienen al hun milieugeschillen vreedzaam en op passende wijze op te lossen in overeenstemming met het Handvest van de Verenigde Naties.
BEGINSEL 27
Staten en mensen dienen te goeder trouw en in een geest van partnerschap samen te werken bij de verwezenlijking van de beginselen vervat in deze Verklaring en bij de verdere ontwikkeling van het internationale recht op het gebied van duurzame ontwikkeling.