HOOFDSTUK 25 DE ROL VAN KINDEREN EN JONGEREN IN DUURZAME ONTWIKKELING
INLEIDING
25.1.De jeugd vormt bijna 30 procent van de wereldbevolking. De betrokkenheid van de hedendaagse jeugd bij besluitvorming inzake milieu en ontwikkeling en bij de implementatie van programma's is van cruciaal belang voor het welslagen van Agenda 21 op lange termijn.
PROGRAMMATERREINEN
A.Het vergroten van de rol van de jeugd en het actief betrekken van de jeugd bij de bescherming van het milieu en de stimulering van economische en maatschappelijke ontwikkeling
Uitgangspunten
25.2.Het is van het grootste belang dat jongeren uit alle delen van de wereld op alle relevante niveaus actief deelnemen aan besluitvormingsprocessen, omdat deze hun leven van vandaag beïnvloeden en gevolgen heben voor hun toekomst. Naast hun intellectuele bijdrage en hun vermogen om steun te mobiliseren, brengen ze unieke standpunten in, waarmee rekening gehouden dient te worden.
25.3.Talrijke acties en aanbevelingen zijn binnen de internationale gemeenschap voorgesteld om te waarborgen dat de jeugd een veilige en gezonde toekomst wordt gegeven, met inbegrip van een milieu van voldoende kwaliteit, een verbeterde levensstandaard en toegang tot onderwijs en werkgelegenheid. Op deze kwesties moet ook bij ontwikkelingsplanning gelet worden.
Doelstellingen
25.4.Ieder land dient, in overleg met zijn jongerengroeperingen, een proces op gang te brengen om de dialoog tussen de jeugd en de regering op alle niveaus te bevorderen en om mechanismen in het leven te roepen die de jongeren toegang verschaffen tot informatie en hen in de gelegenheid stellen om hun standpunten over regeringsbesluiten, met inbegrip van de implementatie van Agenda 21, naar voren te brengen.
25.5.Ieder land dient ervoor te zorgen dat, niet later dan het jaar 2000, meer dan 50 procent van zijn jeugd, met een evenwichtige verhouding van beide geslachten, staat ingeschreven bij of toegang heeft tot, passend middelbaar onderwijs of gelijkwaardige onderwijs- of beroepsopleidingsprogramma's, door middel van een jaarlijkse verhoging van het aantal deelnemende en toegelaten studenten.
25.6.Ieder land dient initiatieven te ontplooien die gericht zijn op het verlagen van de huidige jeugdwerkloosheid, in het bijzonder waar deze onevenredig hoog zijn in vergelijking met het totale werkloosheidscijfer.
25.7.Ieder land, en ook de Verenigde Naties, dient steun te verlenen aan de vorming en uitbreiding van mechanismen om de jeugd in alle processen van de Verenigde Naties te betrekken, teneinde hen in de gelegenheid te stellen die processen te beïnvloeden.
25.8.Ieder land dient schendingen van de mensenrechten van jonge mensen, in het bijzonder van jonge vrouwen en meisjes, te bestrijden, en dient mogelijkheden te overwegen om alle jongeren te laten profiteren van rechtszekerheid, een opleiding, kansen en de ondersteuning die voor hen noodzakelijk zijn om hun persoonlijke, economische en maatschappelijke verlangens en mogelijkheden te bevredigen.
Activiteiten
25.9.Van de regeringen wordt verwacht dat zij, in overeenstemming met hun eigen strategieën, maatregelen nemen om:
(a) Procedures te creëren die voorzien in overleg met en mogelijke deelname van jongeren van beide geslachten, niet later dan 1993, aan besluitvormingsprocessen met betrekking tot het milieu, waarbij de jongeren op plaatselijk, nationaal en regionaal niveau dienen te participeren;
(b) De dialoog met jeugdorganisaties te bevorderen met betrekking tot het opstellen en evalueren van milieuplannen en -programma's of van kwesties inzake ontwikkeling;
(c)Te overwegen de aanbevelingen van internationale, regionale en plaatselijke jongerenconferenties en andere fora die de jeugd perspectieven bieden op het gebied van maatschappelijke en economische ontwikkeling en het beheer van hulpbronnen in het desbetreffende beleid op te nemen;
(d)Voor alle jongeren de toegang te garanderen tot alle soorten onderwijs, voor zover van toepassing, waarbij alternatieve leerstructuren ter beschikking gesteld worden, en te garanderen dat het onderwijs de economische en maatschappelijke behoeften van de jeugd weerspiegelt en dat de ideeën van milieubewustzijn en duurzame ontwikkeling in alle onderwijsprogramma's verwerkt worden; voorts dienen beroepsopleidingen te worden uitgebreid, waarbij vernieuwende methoden dienen te worden geïmplementeerd die gericht zijn op het vergroten van praktische vaardigheden zoals milieu-veldwerk;
(e)In samenwerking met relevante ministeries en organisaties, met inbegrip van vertegenwoordigers van de jeugd, strategieën te ontwikkelen en te implementeren om alternatieve werkgelegenheid te scheppen en de vereiste opleidingen te verschaffen aan jonge mannen en vrouwen;
(f)Speciale werkgroepen op te richten, die ook jongeren en niet-gouvernementele jeugdorganisaties omvatten, en die onderwijs- en bewustwordingsprogramma'smoeten ontwikkelen, speciaal gericht op de jeugd, en die betrekking hebben op kwesties die de jeugd aangaan. Deze speciale werkgroepen dienen formele en informele onderwijsmethoden te gebruiken om een zo groot mogelijk publiek te bereiken. Nationale en plaatselijke media, niet-gouvernementele organisaties, het bedrijfsleven en andere organisaties dienen hun steun te verlenen aan deze werkgroepen;
(g)Steun te verlenen aan programma's, projecten, netwerken, nationale organisaties en niet-gouvernementele jeugdorganisaties, met het doel te onderzoeken hoe programma's kunnen worden geïntegreerd, gelet op de projecteisen, en door te bevorderen dat de jeugd wordt betrokken bij het kiezen, opzetten, ontwerpen, uitvoeren van projecten en de nazorg daarvan;
(h)Vertegenwoordigers van de jeugd op te nemen in hun afvaardigingen naar internationale bijeenkomsten, in overeenstemming met de desbetreffende resoluties van de Algemene Vergadering uit 1968, 1977, 1985 en 1989.
25.10.Van de Verenigde Naties en de internationale organisaties die jeugdprogramma's hebben, wordt verwacht dat zij maatregelen nemen om:
(a)Hun jeugdprogramma's te heroverwegen, en te bezien hoe de coördinatie tussen deze programma's kan worden verbeterd;
(b)De verspreiding van relevante informatie inzake de actuele situatie van en activiteiten voor de jeugd onder regeringen, jeugdorganisaties en andere niet-gouvernementele organisaties te verbeteren en de uitvoering van Agenda 21 te controleren en te evalueren;
(c)Het Trustfonds van de Verenigde Naties voor het Internationale Jaar voor de Jeugd te steunen en samen te werken met vertegenwoordigers van de jeugd in het beheer ervan, waarbij bijzondere aandacht geschonken wordt aan de behoeften van de jeugd in de ontwikkelingslanden.
Middelen ter implementatie
Financiering en kostenraming
25.11. Het secretariaat van de Conferentie schat dat voor de implementatie van de in dit hoofdstuk genoemde activiteiten de internationale gemeenschap per jaar (1993-2000) een gemiddeld bedrag van circa $1,5 miljoen ter beschikking zou moeten stellen, in de vorm van schenkingen of concessionele middelen. Deze ramingen zijn slechts indicaties voor de orde van grootte vande kosten, en zijn nog niet door de regeringen beoordeeld. De werkelijke kosten en financieringsvoorwaarden zullen, ook wanneer deze eventueel niet de vorm van zachte leningen aannemen, afhankelijk zijn van, onder andere, de specifieke strategieën en programma's die de regeringen zullen gaan implementeren.
B.De rol van kinderen in duurzame ontwikkeling
Uitgangspunten
25.12.Kinderen zullen niet alleen de verantwoordelijkheid erven om voor de aarde te zorgen, maar vormen in vele ontwikkelingslanden bovendien bijna de helft van de bevolking. Voorts zijn kinderen in zowel ontwikkelingslanden als in geïndustrialiseerde landen in hoge mate gevoelig voor de gevolgen van de achteruitgang van het milieu. Zij zijn tevens zeer bewuste voorstanders van het milieudenken. Met de specifieke belangen van kinderen dient ten volle rekening te worden gehouden in het proces van participatie inzake milieu en ontwikkeling, teneinde de toekomstige duurzaamheid van acties die ondernomen worden om het milieu te verbeteren, veilig te stellen.
Doelstellingen
25.13. Van de regeringen wordt verwacht dat zij, in overeenstemming met hun beleid, maatregelen nemen om:
(a)De overleving, bescherming en ontwikkeling van kinderen te garanderen, in overeenstemming met de doelen die zijn onderschreven door de Wereldkindertop van 1990 (A/45/625, annex);
(b)Te verzekeren dat met de belangen van kinderen ten volle rekening wordt gehouden bij het proces van participatie inzake duurzame ontwikkeling en milieuverbetering.
Activiteiten
25.14. Van de regeringen wordt verwacht dat zij actieve stappen ondernemen om:
(a)Speciaal op kinderen gerichte programma's te implementeren die bedoeld zijn ter verwezenlijking van de met kinderen samenhangende doelen van de jaren 90 op het gebied van milieu en ontwikkeling, in het bijzonder met betrekking tot gezondheid, voeding, onderwijs, alfabetisering en de bestrijding van armoede;
(b)Het Verdrag inzake de rechten van het kind (resolutie 44/25 van de Algemene Vergadering, 20 november 1989, annex) zo snel mogelijk te ratificeren en te implementeren door aandacht te besteden aan de fundamentele behoeften van jongeren en kinderen;
(c)Primaire activiteiten op het gebied van milieuzorg te bevorderen die gericht zijn op de fundamentele behoeften van gemeenschappen, het milieu voor kinderen op gezins- en lokaal niveau te verbeteren en de participatie en het meebeslissingsrecht te verbeteren van de plaatselijke bevolking, met inbegrip van vrouwen, jongeren, kinderen en autochtonen, met als uiteindelijk doel het geïntegreerde beheer van hulpbronnen door de eigen gemeenschap, in het bijzonder in ontwikkelingslanden;
(d)De onderwijsmogelijkheden voor kinderen en jongeren uit te breiden, met inbegrip van onderwijs in de verantwoordelijkheid voor milieu en ontwikkeling, en met bijzondere aandacht voor het onderwijs aan meisjes;
(e)De gemeenschappen te mobiliseren via scholen en plaatselijke gezondheidscentra, zodat kinderen en hun ouders effectieve speerpunten worden in campagnes voor het bevorderen van het milieudenken in de gemeenschap;
(f)Procedures te scheppen om de belangen van kinderen te integreren in alle in aanmerking komende beleidsmaatregelen en alle strategieën voor milieu en ontwikkeling op plaatselijk, regionaal en nationaal niveau, met inbegrip van die welke betrekking hebben op de verdeling van en de aanspraak op natuurlijke hulpbronnen, huisvesting- en recreatiebehoeften en het beperken van milieuverontreiniging en gezondheidsrisico's in zowel landelijke als stedelijke gebieden;
25.15.Internationale en regionale organisaties dienen samen te werken en gecoördineerd op te treden op de genoemde gebieden. UNICEF dient samen te werken met andere organisaties van de Verenigde Naties, met regeringen en met niet-gouvernementele organisaties, teneinde programma's te ontwikkelen voor kinderen en programma's die ten doel hebben kinderen te laten participeren in de hierboven genoemde activiteiten.
Middelen ter implementatie
(a) Financiering en kostenraming
25.16.De financieringsvoorwaarden voor de meeste activiteiten zijn opgenomen in de kostenramingen voor andere programma's.
(b) Vorming en vergroting van capaciteit
25.17.De activiteiten dienen ter stimulering van de vergroting van capaciteit en de opleidingsactiviteiten die reeds vervat zijn in andere hoofdstukken van Agenda 21.