PROGRAMMATERREIN
3.1. Armoede is een complex probleem dat veel facetten kent en waarvan de oorzaken zowel op nationaal als internationaal niveau te vinden zijn. Voor dit probleem bestaat geen standaardoplossing die overal toepasbaar is. Van doorslaggevend belang voor een oplossing van het probleem zijn veeleer op afzonderlijke landen afgestemde programma's om de armoede aan te pakken, naast internationale inspanningen die de nationale maatregelen ondersteunen en daaraan parallel de geleidelijke totstandkoming van een stimulerend internationaal klimaat. Het uitbannen van armoede en honger, een gelijkmatiger verdeling van inkomsten en vorming blijven overal de belangrijkste uitdagingen. De strijd tegen de armoede is de gedeelde verantwoordelijkheid van alle landen.
3.2. Bij het duurzaam beheer van hulpbronnen dient een milieubeleid waarin de nadruk ligt op het behoud en de bescherming van hulpbronnen, terdege rekening te houden met hen die voor hun levensonderhoud van deze bronnen afhankelijk zijn. Anders zou het een averechtse uitwerking kunnen hebben, zowel op de armoede als op de kansen op succes voor de lange termijn met betrekking tot het behoud van natuurlijke rijkdommen en het milieu. Evenzo zal een ontwikkelingsbeleid dat zich vooral richt op het verhogen van de goederenproduktie en daarbij geen aandacht schenkt aan de duurzaamheid van de hulpbronnen waarop de produktie is gebaseerd, vroeg of laat resulteren in een afname van de produktiviteit, die eveneens een averechtse werking op de armoede kan hebben. Een eerste voorwaarde om duurzame ontwikkeling te kunnen waarborgen is dan ook het ontwikkelen van een speciale strategie gericht op bestrijding van de armoede. Een effectieve strategie om tegelijkertijd problemen op het gebied van armoede, ontwikkeling en milieu aan te pakken dient zich van het begin af te richten op hulpbronnen, produktie en mensen, en daarbij aandacht te besteden aan demografische kwesties, uitbreiding van gezondheidszorg en onderwijs, de rechten van de vrouw, de rol van jongeren, van de inheemse bevolking en van lokale gemeenschappen, en aan democratische inspraakprocedures in combinatie met een verbeterd bestuur.
3.3. Naast internationale steun vormen de bevordering van langdurige en duurzame economische groei in ontwikkelingslanden, alsmede directe actie bij het bestrijden van armoede door het versterken van werkgelegenheidsbevorderende en inkomengenererende programma's, een wezenlijk bestanddeel van dergelijke actie.
Doelstellingen
3.4. De lange-termijndoelstelling, alle mensen in staat stellen duurzame middelen van bestaan te ontwikkelen, dient te fungeren als een bindende factor die het mogelijk maakt binnen één beleid tegelijkertijd zowel ontwikkelingskwesties als het duurzaam beheer van hulpbronnen en het bestrijden van de armoede aan te pakken. De doelstellingen van dit programmaterrein zijn als volgt:
(a) Het met spoed scheppen van kansen voor iedereen om op duurzame wijze in zijn/haar levensonderhoud te voorzien;
(b) Het implementeren van beleid en strategieën voor het creëren van toereikende financieringsbronnen en het benadrukken van een geïntegreerd ontwikkelingsbeleid met betrekking tot de bevolking, waarin opgenomen het genereren van inkomstenbronnen, een versterkt lokaal toezicht op hulpbronnen, het versterken van instellingen en vergroting van capaciteit op lokaal niveau, en een grotere betrokkenheid van niet-gouvernementele organisaties en van lokale overheden bij de uitvoering ervan.
(c) Het voor alle met armoede kampende gebieden ontwikkelen van geïntegreerde strategieën en programma's voor een constructief en duurzaam milieubeheer, het vrijmaken van middelen, het uitbannen en verlichten van de armoede en het scheppen van werkgelegenheid en inkomstenbronnen;
(d) Het geven van voorrang bij nationale ontwikkelingsplannen en -budgetten aan investeringen in de mens als produktiefactor, met speciale beleidslijnen en programma's gericht op plattelandsgebieden, op stedelijke armoede en op vrouwen en kinderen.
Activiteiten
3.5. Tot de activiteiten die kunnen bijdragen tot de geïntegreerde bevordering van duurzame middelen van bestaan en de bescherming van het milieu behoren interventies op verschillende terreinen, met een groot aantal betrokken partijen van lokaal tot mondiaal niveau. Zulke activiteiten zijn noodzakelijk op elk niveau, met name op het lokale en gemeenschapsniveau. Het scheppen van middelen en bevoegdheden zal noodzakelijk zijn op nationaal en internationaal niveau, waarbij terdege rekening gehouden dient te worden met regionale en subregionale omstandigheden, teneinde een lokaal gestuurde en op het desbetreffende land afgestemde benadering te kunnen ondersteunen. In hun algemene opzet dienen de programma's:
(a) De nadruk te leggen op een grotere handelingsbevoegdheid van groeperingen op lokaal en gemeenschapsniveau door middel van overdracht van bevoegdheden, verantwoordelijkheden en middelen aan het meest geschikteniveau, teneinde te verzekeren dat het programma op de lokale geografische en de ecologische omstandigheden wordt afgestemd;
(b) Directe maatregelen te bevatten die de genoemde groepen in staat stellen de armoede te verlichten en duurzaamheid te ontwikkelen;
(c) In een lange-termijnstrategie te voorzien die er op gericht is de optimale omstandigheden te creëren voor een duurzame lokale, regionale en nationale ontwikkeling die een einde kan maken aan armoede en de verschillen tussen de diverse bevolkingsgroepen kan verkleinen. Deze strategie dient hulp te bieden aan de meest achtergestelde groepen - in het bijzonder aan de vrouwen, kinderen en jongeren binnen deze groepen - en aan vluchtelingen. Tot deze groepen behoren ook arme kleine boeren en veetelers, ambachtslieden, van de visvangst afhankelijke gemeenschappen, landlozen, inheemse gemeenschappen, migranten en de informele sector in de steden.
3.6. De nadruk ligt hier op doelgerichte maatregelen die op meerdere terreinen tegelijkertijd hun uitwerking hebben - met name op het gebied van basiseducatie, eerstelijns- en zwangerschapsgezondheidszorg en vrouwenemancipatie.
(a) Gemeenschappen voorzien van middelen en bevoegdheden
3.7. Duurzame ontwikkeling moet op alle maatschappelijke niveaus tot stand worden gebracht. Belangenorganisaties, vrouwengroepen en niet-gouvernementele organisaties vormen een belangrijke bron van vernieuwing en activiteit op lokaal niveau, en zijn daarnaast direct betrokken bij, en aantoonbaar in staat tot, het bevorderen van duurzame middelen van bestaan. Regeringen dienen, in samenwerking met de betrokken internationale en niet-gouvernementele organisaties, een uit de gemeenschap voortkomende benadering van duurzaamheid voor te staan, die onder andere de volgende elementen moet bevatten:
(a) Het vergroten van de invloed van vrouwen door hen volledig te laten deelnemen in het besluitvormingsproces;
(b) Het respecteren van de culturele integriteit en de rechten van de inheemse bevolkingen en gemeenschappen;
(c) Het ondersteunen of creëren van mechanismen die uitgaan van de bevolking zelf en die het uitwisselen van ervaring en kennis tussen gemeenschappen bevorderen;
(d) Het toekennen van een grotere rol aan gemeenschappen bij het duurzaam beheren en beschermen van plaatselijke natuurlijke rijkdommen met het doel, hun produktiecapaciteit te vergroten;
(e) Het opzetten van een netwerk van in de gemeenschappen gewortelde informatiecentra ten behoeve van de vergroting van capaciteit en duurzame ontwikkeling.
(b) Beheersactiviteiten
3.8. Van de regeringen wordt verwacht dat zij, met hulp van en in samenwerking met de betrokken internationale, niet-gouvernementele en plaatselijke organisaties, maatregelen te treffen die, direct of indirect:
(a) Mogelijkheden scheppen voor rendabele werkgelegenheid en produktieve beroepsuitoefening, in overeenstemming met de per land verschillende rijkdom aan produktiefactoren, op voldoende grote schaal om de toekomstige groei van de beroepsbevolking op te kunnen vangen en achterstanden in te kunnen lopen;
(b) De ontwikkeling bevorderen, indien nodig met internationale steun, van de benodigde infrastructuur, marktstelsels, technologische systemen, kredietstelsels en dergelijke, alsmede de mankracht nodig om bovengenoemde activiteiten uit te voeren en zo de mogelijkheden voor het kansarme deel van de bevolking te vergroten. Basiseducatie en beroepsonderwijs dienen een hoge prioriteit te krijgen;
(c) Voorzien in een aanzienlijke toename van het economisch rendabele gebruik van hulpbronnen en in maatregelen die waarborgen dat de lokale bevolking in voldoende mate van het gebruik van deze middelen profiteert;
(d) De bevoegdheden vergroten van organisaties en individuele personen binnen de gemeenschap om hen in staat te stellen, duurzame middelen van bestaan te ontwikkelen;
(e) Een effectieve eerstelijns- en zwangerschapsgezondheidszorg opzetten die voor iedereen toegankelijk is;
(f) Waar mogelijk zorgen voor de versterking of ontwikkeling van wettelijke kaders voor landbeheer en voor de toegankelijkheid van bodemrijkdommenen grondbezit - met name voor vrouwen - en voor de bescherming van pachters;
(g) Voor zover mogelijk, aangetaste hulpbronnen herstellen, en beleidsmaatregelen introduceren die een duurzaam gebruik van hulpbronnen voor menselijke basisbehoeften bevorderen;
(h) Op gemeenschapsniveau nieuwe mechanismen ontwikkelen en bestaande mechanismen versterken om gemeenschappen in staat te stellen, toegang te krijgen tot de hulpbronnen die de arme bevolking nodig heeft om de armoede te boven te komen;
(i) Participatiemechanismen voor de bevolking - met name de arme bevolking en in het bijzonder vrouwen - implementeren binnen lokale gemeenschappen, ter bevordering van duurzame ontwikkeling;
(j) Met spoed, en in overeenstemming met de per land verschillende omstandigheden en wettelijke stelsels, maatregelen implementeren om te waarborgen dat vrouwen en mannen beide het recht hebben om zelfstandig en op verantwoorde wijze te beslissen over het aantal kinderen en het moment dat zij deze krijgen, en dat zij beide toegang hebben tot de benodigde voorzieningen op het gebied van informatie en onderwijs om hen in staat te stellen, van dit recht gebruik te maken, in overeenstemming met de beginselen van vrijheid, waardigheid en persoonlijke waarden, waarbij rekening gehouden dient te worden met ethische en culturele overwegingen. Van de regeringen wordt verwacht dat zij actief stappen ondernemen tot het implementeren van programma's die dienen om preventieve en curatieve gezondheidsvoorzieningen in te stellen en te versterken, die een op vrouwen gerichte en door vrouwen beheerde veilige en effectieve gynaecologische gezondheidszorg omvatten, evenals de nodige betaalbare en toegankelijke voorzieningen voor een verantwoorde gezinsplanning, in overeenstemming met de beginselen van vrijheid, waardigheid en persoonlijke waarden, waarbij rekening gehouden dient te worden met ethische en culturele overwegingen. De programma's dienen gericht te zijn op het bieden van een uitgebreide gezondheidszorg, inclusief prenatale zorg, opleiding en voorlichting over gezondheid en verantwoord ouderschap, en zij dienen alle vrouwen in staat te stellen volledige borstvoeding te geven, in ieder geval tijdens de eerste vier maanden na de bevalling. De programma's dienen de rol en het welzijn van de vrouw in produktie en voortplanting volledig te ondersteunen, met speciale aandacht voor de noodzaak om te voorzien in een gelijkwaardige en verbeterdegezondheidszorg voor alle kinderen, en de noodzaak om de kans op sterfte en ziekte bij moeders en kinderen terug te dringen;
(k) Geïntegreerde beleidslijnen toepassen die gericht zijn op duurzaamheid bij het beheer van stedelijke centra;
(l) Activiteiten ondernemen die gericht zijn op het bevorderen van voedselzekerheid en, waar mogelijk, van de mogelijkheden om in de eigen voedselbehoefte te voorzien binnen een duurzame landbouw;
(m) Steun verlenen aan onderzoek naar, en de integratie van, traditionele produktiemethoden die vanuit milieukundig oogpunt duurzaam zijn gebleken;
(n) Actief bijdragen tot de erkenning en economische integratie van activiteiten binnen de informele sector, door het wegnemen van regels en belemmeringen die activiteiten binnen deze sector benadelen;
(o) Eventueel kredietfaciliteiten en andere voorzieningen ter beschikking stellen aan de informele sector, en de toegang tot grond verbeteren voor landlozen armen, zodat deze produktiemiddelen kunnen verwerven en een betrouwbare toegang tot natuurlijke rijkdommen kunnen krijgen. In veel gevallen zijn speciale maatregelen met betrekking tot vrouwen vereist. Bij leningen zullen strikte haalbaarheidsstudies nodig zijn om schuldencrises te vermijden;
(p) De armen zoet water en sanitaire voorzieningen verschaffen;
(q) De armen mogelijkheden tot basiseducatie bieden.
(c) Gegevens, informatie en evaluatie
3.9. De regeringen dienen meer informatie te verzamelen met betrekking tot de doelgroepen en toepassingsgebieden, om het ontwikkelen van doelgerichte programma's en activiteiten die in overeenstemming zijn met de behoeften en wensen van de doelgroep te vergemakkelijken. De evaluatie van dergelijke programma's dient sexe-specifiek te zijn, aangezien vrouwen een in het bijzonder achtergestelde groep vormen.
(d) Internationale en regionale samenwerking en coördinatie
3.10. Het uitvoerend apparaat van de Verenigde Naties dient via zijn daartoe geëigende organen, in samenwerking met de lidstaten en de betrokken internationale en niet-gouvernementele organisaties, de hoogste prioriteit te verlenen aan verlichting van de armoede, en dient:
(a) Op verzoek regeringen te helpen bij het opstellen en implementeren van nationale actieprogramma's met betrekking tot het verlichten van de armoede en het tot stand brengen van duurzame ontwikkeling. In dit opzicht dient bijzondere aandacht uit te gaan naar op actie gerichte initiatieven die van belang zijn voor voornoemde doelstellingen, zoals projecten en programma's gericht op het uitbannen van de armoede, indien van toepassing vergezeld van voedselhulp, alsmede het ondersteunen van en nadruk leggen op het bevorderen van werkgelegenheid en het genereren van inkomsten;
(b) Samenwerking tussen ontwikkelingslanden op technisch gebied te bevorderen bij activiteiten gericht op het uitbannen van de armoede;
(c) Binnen het uitvoerend apparaat van de Verenigde Naties steun te verlenen aan bestaande structuren ter coördinatie van actie met betrekking tot het uitbannen van de armoede, met inbegrip van het instellen van een centrum voor informatie-uitwisseling en het opstellen en implementeren van proefprojecten op het gebied van de armoedebestrijding die elders op dezelfde wijze uitgevoerd kunnen worden;
(d) Na de implementatie van Agenda 21 hoge prioriteit te verlenen aan het beoordelen van de vooruitgang die is geboekt bij het uitbannen van armoede;
(e) Het internationale economische stelsel, inclusief kapitaalstromen en structurele aanpassingsprogramma's, te onderzoeken om het aanpakken van sociale en op het milieu betrekking hebbende problemen te waarborgen en, binnen hetzelfde kader, een overzicht op te stellen van het beleid van internationale organisaties, lichamen en bureaus, met inbegrip van financiële instellingen, om te garanderen dat blijvend wordt voorzien in de basisbehoeften van arme en behoeftige mensen;
(f) Internationale samenwerking, gericht op het wegnemen van de belangrijkste oorzaken van armoede, te bevorderen. Het ontwikkelingsproces zal geen voortgang vinden zolang ontwikkelingslanden worden geremd door een buitenlandse schuldenlast, zolang hun ontwikkeling onvoldoende wordt gefinancierd, hun toegang tot afzetmarkten door belemmeringen wordt beperkt en de goederenprijzen en handelsvoorwaarden in ontwikkelingslanden op een te laag peil blijven.
Middelen ter implementatie
(a) Financiering en kostenraming
3.11. Het secretariaat van de Conferentie schat dat voor de implementatie van de activiteiten van dit programma per jaar (1993-2000) een gemiddeld bedrag van circa $30 miljard dollar benodigd zal zijn, waarvan ongeveer $15 miljard opgebracht zou moeten worden door de internationale gemeenschap in de vorm van schenkingen of concessionele middelen. Deze ramingen zijn slechts indicaties voor de orde van grootte, en zijn nog niet door de regeringen beoordeeld. Deze raming valt gedeeltelijk samen met ramingen in andere delen van Agenda 21. De werkelijke kosten en financieringsvoorwaarden zullen, ook wanneer deze eventueel niet de vorm van zachte leningen aannemen, afhankelijk zijn van, onder andere, de specifieke strategieën en programma's die de regeringen zullen gaan implementeren.
(b) Vergroting van capaciteit
3.12. De opbouw van binnenlandse capaciteit ter implementatie van bovengenoemde activiteiten is van doorslaggevend belang en dient de hoogste prioriteit te krijgen. Het is met name van belang dat de vergroting van capaciteit op het lokale niveau wordt geconcentreerd, zodat een vanuit de gemeenschap gemotiveerd streven naar duurzaamheid wordt ondersteund, en faciliteiten voor het uitwisselen van ervaring en kennis tussen gemeenschappen op nationaal en internationaal niveau worden versterkt. Deze activiteiten vereisen aanzienlijke inspanningen, die samenhangen met de verschillende relevante gedeelten van Agenda 21 waarin opgeroepen wordt tot het verlenen van de noodzakelijke internationale financiële en technologische steun.